Met belangstelling las ik het artikel van Margot Limburg van 6 juli jl. in het blad ‘Binnenlands Bestuur’. Zij stelt daarin dat gemeenten het ene na het andere sociale wijkteam uit de grond, stampen. Beter gecoördineerde zorg voor minder geld is het idee. De praktijk blijkt volgens haar anders. Wijkteams kunnen ook een markt voor zorg creëren of juist extra hulpvragen oproepen. Vandaar haar vraag, of we met de sociale wijkteams wellicht een bureaucratisch monster aan het optuigen zijn.
In het artikel worden ook opvattingen van o.a. Jos de Blok, directeur van Buurtzorg Nederland, de vereniging voor sociale diensten, Divosa, en de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening, de NVVK, uiteengezet.
Jos de Blok, op zichzelf een voorstander van sociale wijkteams, beschrijft in het artikel het risico dat er een te groot overlegcircuit wordt opgetuigd, waar betrokkenen zelf (de inwoners) te weinig in worden gehoord.
De vereniging voor sociale diensten Divosa noemt de wijkteams een trend die zelfs al een hype dreigt te worden. Daarbij lijkt het erop dat het inrichten van een wijkteam eerder doel is dan middel. Volgens Divosa-leden hebben de wijkteams veel voordelen, maar bestaat het risico dat de teams te zwaar worden opgetuigd. Groot bezwaar is dat de wijkteams in sommige gemeenten worden ingezet voor iedereen met een hulpvraag en dus als toegang dienen voor álle dienstverlening. Dat is onnodig en het kost veel geld. Met name als de grote groep mensen waar de problematiek enkelvoudig is, via deze brede toegangspoort naar hulp wordt geleid. Daarbij kost volgens Divosa het oprichten van wijkteams veel geld. De leden van Divosa vinden bovendien dat wijkteams erg op zorg gericht zijn en minder op participatie. ‘Het kan daarmee ook een markt voor zorg creëren of juist extra hulpvragen ophalen’, is de vrees.
De brancheorganisatie voor schuldhulpverlening, NVVK, is ook kritisch over de inzet van wijkteams. Voorzitter Joke de Kock: ‘In sneltreinvaart worden de teams ingericht, soms zelfs visieloos. Als je maar een sociaal wijkteam hebt, lijkt het idee.’ Volgens De Kock worden de teams ook te zwaar opgetuigd. Tegelijkertijd is schuldhulpverlening niet in alle teams aanwezig. Over de problemen die ontstaan als een regisseur zonder kennis van zaken zich met schuldhulp bezighoudt, komen inmiddels de eerste geluiden binnen. Ook wordt schuldenproblematiek soms niet opgepakt.
In Huizen (en dat geldt overigens voor de hele regio Gooi en Vechtstreek) hebben we in de afgelopen jaren heel bewust gekozen voor een centrale toegang tot alle individuele maatschappelijke ondersteuning via de gemeentelijke consulenten. Achterliggende gedachte was, dat onze inwoners zélf daardoor weer in staat gesteld worden om aan te geven wat nodig is, zonder dat professionals dat perse voor hen moeten vaststellen. We blijven die vraaggestuurde lijn ook na 2015 voortzetten. Onze inwoners hoeven dus niet naar een sociaal wijkteam, waarin professionals met elkaar de schaarse middelen moeten verdelen. Zij kunnen met hun hulpvraag terecht bij de gemeentelijke consulent.
Wij weten uit gesprekken met onze inwoners dat de formele scheiding tussen zorgvoorzieningen (met name via de huisarts) en welzijnsvoorzieningen (met name via de gemeentelijke consulent) in het dagelijks leven van mensen niet altijd mogelijk en/of wenselijk is. Daarom is het nu al van groot belang dat er in complexe individuele situaties een goede afstemming plaats vindt tussen huisartsen en gemeentelijke consulenten. In Huizen investeren huisartsen en consulenten daar al enkele jaren in.
Toch zien wij zeker wel een rol voor sociale wijkteams, met name waar het gaat om signalering van knelpunten in buurten en wijken en de preventie van sociaal isolement. Daarvoor is afstemming van preventieve activiteiten tussen de eerstelijnszorg en de welzijnssector beslist nodig. Wat ons betreft tuigen we daarvoor geen grote bureaucratische wijkteams op, maar bestaan onze wijkteams vooralsnog uit de wijkverpleegkundige (als schakel naar de huisarts en de eerstelijnszorg) en de welzijnswerker (als schakel naar de gemeentelijke consulent). Samen hebben zij in buurten en wijken een sterk netwerk (denk maar aan huisartsen, schoolbegeleiders, wijkagenten, maatschappelijk werkers etc.), dat hen behulpzaam kan zijn bij het signaleren van problemen en het vroegtijdig helpen aanpakken van problemen in het eigen netwerk van mensen, waarbij dan vaak helemaal geen gemeentelijke voorzieningen nodig zijn.
Ik maak mij in deze constructie niet zoveel zorgen over het ontstaan van een nieuwe ‘markt’ en het oproepen van extra hulpvragen. Dat risico is er mijns inziens niet, omdat de toegang tot zorg en individuele maatschappelijke ondersteuning gewoon via het gesprek bij resp. de huisarts en de gemeentelijke consulenten blijft verlopen. Veel belangrijker vind ik dat sociale wijkteams hun signalerende functie in buurten en wijken goed kunnen vervullen. Niet iedereen komt helaas nog uit zichzelf of via de huisarts bij de gemeente terecht. Als de sociale wijkteams erin slagen om beter en tijdiger te signaleren waar individuele hulp nodig is en de noodzaak van individuele hulp uit het gesprek met de inwoner duidelijk kan worden vastgesteld, dan horen we er als gemeente juist ook voor deze inwoners te zijn.