Marjo Kooij verdient een lintje

In de afgelopen week werd ik compleet verrast met een Koninklijke Onderscheiding voor mijn vrijwilligerswerk. Het is heel mooi dat mensen dat hebben gezien en dat waarderen. Er zijn echter ook mensen die een opmerkelijke prestatie leveren, die bijna niemand ziet. Zo iemand is Marjo Kooij. Zij is een inwoner van Huizen die jarenlang als huishoudelijke hulp in de thuiszorg werkte, tot zij te horen kreeg dat zij ongeneeslijk ziek is. Marjo kon daarom haar baan in de zorg niet voortzetten. Ze heeft één missie waar ze zich naar eigen zeggen ‘tot het laatste moment’ voor wil blijven inzetten: opkomen  voor goede arbeidsvoorwaarden voor mensen die in de thuiszorg werken.  

In december 2017 nam Marjo Kooij contact met mij op. Ze wilde het hebben over de problemen die zij uit eigen ervaring in de thuiszorg heeft gesignaleerd. Marjo trok de stoute schoenen aan om bij mij haar verhaal te doen. “Voor anderen”, zo benadrukte zij, “want voor mijzelf helpt het niet meer”.

Marjo: “Als je een tijdelijk contract hebt en je wordt langdurig ziek, dan wordt dat contract gewoonweg niet verlengd. Ook als je een 0-uren contract hebt, terwijl je er al jarenlang iedere maand heel veel uren bij werkt, is er vanuit de ziektewet onvoldoende geld en moet je ergens anders een aanvullend inkomen aanvragen”. Marjo kreeg jarenlang, ondanks uitstekend functioneren, geen vast contract. Erger nog: soms moest ze een half jaar thuis gaan zitten, om vervolgens weer bij dezelfde cliënten aan het werk te kunnen in weer een tijdelijk contract. Marjo: “0-urencontracten mogen niet meer. Maar ik zie dat aanbieders contracten van 6 uur aanbieden en gewoon volgens het principe van een 0-urencontract werken. Medewerkers werken vaak structureel meer dan in hun contracten is afgesproken. Soms wel voor 20 uur in de week!” De contracten zijn volgens Marjo ook vaak te klein: “We moeten toe naar contracten waar mensen van kunnen leven. In de zorg hebben mensen vaak contracten van 26 – 28 uur per week. Ze moeten naast hun werk in de zorg een tweede baan nemen om rond te komen. Soms is een aanvullende bijstandsuitkering nodig. Dit kunnen we toch niet accepteren binnen een arbeidsmarkt met grote tekorten aan zorgmedewerkers?”

Na het gesprek met Marjo is er veel gebeurd. Ik heb samen met Saloua Chaara, verantwoordelijk programmamanager sociaal domein bij de regio Gooi en Vechtstreek, naar aanleiding van haar verhaal gesprekken gevoerd met de grootste thuiszorgaanbieders in onze regio en wij hebben dit ook aangekaart bij de FNV. Als regiogemeenten zetten we ons al langer in voor goede voorwaarden voor thuiszorgmedewerkers. We hebben als voorloper op dit gebied in 2009 al geregeld dat thuiszorgmedewerkers die in opdracht van gemeenten hulp bieden aan inwoners, fatsoenlijk worden betaald. Ook hebben we verplicht gesteld dat aanbieders de CAO- VVT naleven. Maar ondanks die afspraken kon wat Marjo is overkomen toch nog steeds gebeuren.  Samen met de nakoming van cao afspraken in algemene zin is nu afgesproken dat de FNV ook de door Marjo aangekaarte zaken- in nauwe samenwerking met de Regio Gooi en Vechtstreek- goed gaat bewaken, in ieder geval voor de thuiszorgorganisaties waar de gemeenten contracten mee hebben  gesloten.

Daarnaast hebben wij het thema van goede arbeidsvoorwaarden ook stevig op de agenda gezet bij de brancheorganisatie Utrechtzorg en de zorgaanbieders in de Gooi en Vechtstreek. Samen hebben wij een Regionale Actieplan Aanpak Tekorten opgesteld, waarin goede arbeidsvoorwaarden, goed werkgeverschap en ontwikkeling van zorgmedewerkers belangrijke speerpunten van de branche zijn.

Marjo heeft met haar persoonlijke actie een beweging ingezet die onomkeerbaar is. Zelf reageerde zij daar nuchter op: “de acties moeten zich voor de zorgmedewerkers nog bewijzen”.

Misschien was Marjo een dappere klokkenluider? Of gewoon iemand die onrecht niet kon verdragen? Hoe het ook zij, wat mij betreft verdient Marjo een lintje!

 

Kunst in de kerk

Gisteren mocht ik de Kunst Pinkster Expositie openen in de Oosterlichtkerk. Ik had van tevoren voor mijn speech wat gedachten op papier gezet, maar niet echt een speech uitgeschreven. Na afloop vroeg de organisatie mij om de speech, die ik dus nu toch maar uitschrijf en (als beloofd aan de organisatie) aan mijn blog toevertrouw.

Geachte aanwezigen,

Wat fijn dat jullie met zoveel mensen hiernaar toe zijn gekomen. En wat ziet het er prachtig uit in de kerk. Zoveel kunst: schilderijen, beelden, foto’s, tekeningen, gedichten, wat een creativiteit!

Voor mij is het een beetje  vreemd om op deze plaats te staan. We kennen allemaal het principe van de scheiding tussen kerk en staat. Ik voel me er wat ongemakkelijk bij om als wethouder hier in de kerk te staan. Het thema van deze expositie is “Jij, ik … wij”. En zoals ik al werd aangekondigd: ik ben als wethouder verantwoordelijk voor het sociale domein, ofwel voor verbinding van mensen in onze lokale samenleving met anderen. Heel passend dus bij dit thema.

Van tevoren heb ik het fraai opgemaakte programmaboekje thuisbezorgd gekregen, waarin ik al een beetje heb kunnen zien hoeveel moois er de komende weken met deze expositie te beleven is, niet alleen in deze Oosterlichtkerk, maar ook in de Kruiskerk en in de Goede Herderkerk.  Alle werken hebben een relatie met het thema ‘verbondenheid’. Volgens de inleiding van dit boekje laten de werken zien hoe belangrijk verbinding is voor het welzijn en het samenleven van mensen. En welzijn en samenleven, daar heeft ook de gemeente een belangrijke verantwoordelijkheid in. In die zin ben ik hier wel op mijn plaats.

Maar als ik verder lees in de inleiding, dan zie ik dat het met het gekozen thema ook gaat over de verbondenheid met God. Daar past mij als wethouder bescheidenheid. We kennen in ons land de ‘scheiding tussen kerk en staat’ en dat principe moeten we koesteren. Eeuwen geleden was het heel gewoon dat de staat zich met de kerk bemoeide en dat de kerk zich met de staat bemoeide. Dat veranderde, onder andere door de Verlichting. Het beginsel ‘godsdienst is een privé zaak’ stamt uit die tijd, uit de liberale theorie. Marx vond dat niet ver genoeg gaan. Volgens het Marxisme moest de mens van de godsdienst bevrijd worden. Binnen het socialisme en de westerse democratieën ging men niet zover, maar kwam men tot de overtuiging dat godsdienst niet moest worden afgeschaft, maar dat er wel een scheiding moest plaatsvinden tussen godsdienst en politiek. De socialist Bernstein zag in godsdienst geen privézaak, maar een publieke aangelegenheid van grote betekenis. Hij vond de steun aan de godsdienst een cultuuropdracht voor het openbaar gezag. U zult begrijpen dat ik mij ook als CDA wethouder (niet voor niets werd ik zojuist ook zo aan u voorgesteld) wel prettig voel bij die opvatting. En uit het feit dat hier ook raadsleden van CDA en ChristenUnie aanwezig zijn maak ik op dat ik daarin niet alleen sta.

Onze samenleving kenmerkt zich door een grote pluraliteit van verschillende godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuigingen. Religieuze neutraliteit is dan ook voor de overheid van groot belang. In politiek opzicht horen geloofs- en levensovertuigingen tot de private levenssfeer van burgers. Maar wat mij betreft betekent dit niet dat geloofs- en levensovertuigingen ingeperkt moeten worden tot uitsluitend een zaak van het innerlijk. De overheid hoort ook ruimte te bieden aan sociale en institutionele ontplooiing ervan binnen de gemeenschappen waarin mensen leven.

Een bekende uitspraak van Jezus is: “Geef aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is“. Jezus kende dus ook al een scheiding tussen kerk en staat. Maar waar ligt precies de grens? Ik geloof niet in een ‘vadertje staat’ gedachte, waarbij de overheid vooral van bovenaf gezag uitoefent over haar onderdanen. In een democratie mag de levensovertuiging van verschillende groepen burgers in politiek beleid best tot zijn recht komen.

Terug naar het thema: Jij, ik … wij.

Ik las een tekst bij één van de kunstwerken van Nicole Dijkstra: “we maken een mooie  wereld”. Dat is wat ook zichtbaar wordt in alle kunst in deze expositie. Mensen die op de een of andere manier uitdrukking geven aan hun inspiratie om de wereld een beetje mooier te maken. Om mensen met elkaar te verbinden. Veelkleurige mensen, zoals Henny Lustig dat in een toelichting op haar schilderij beschrijft. Want we zijn allemaal anders, we zijn allemaal uniek. Ook Huizen is veranderd. Ik ben hier geboren en getogen. In mijn jeugd woonden hier zo’n 17.000 mensen. Het merendeel was lid van de Hervormde kerk. En bijna iedereen was blank. Inmiddels zijn er heel veel mensen van buitenaf bijgekomen. Ook recent weer heel veel mensen die gevlucht zijn, onder meer uit Syrië. Eén van de schilderijen (van Theresia Moosdorff) beeldt uit hoe zij als ‘goede buur’ betrokken was bij een Syrisch gezin dat in Huizen is komen wonen. Het thema ‘jij, ik … wij’ is een prachtig thema, dat al die facetten in zich heeft. Ik kwam hier zojuist de fotograaf Jan Wouda tegen, een ver familielid die ik al heel lang niet meer gezien heb. Over verbondenheid gesproken.

Maar dan die verbondenheid met God. Jezus zegt: “Mijn koninkrijk is niet van deze wereld“. Het gaat in de verbondenheid met God écht om een andere dimensie. Die verbondenheid is dan ook niet zo gemakkelijk in woorden uit te drukken. Maar jullie laten hier duidelijk zien dat die verbondenheid een bron van creativiteit en inspiratie is, juist ook voor de verbinding met anderen in het gewone, dagelijkse leven.

In de inleiding van het programmaboekje staat dat de Geest mensen gaven geeft. Het doet mij herinneren aan frase uit een voor mij bekend lied: “Want de Geest spreekt alle talen en doet ons elkaar verstaan”. Zo vinden we elkaar, mensen onderling hier in de kerk, mensen vanuit deze kerk met mensen in onze samenleving die niet bekend zijn met de kerk, maar ook mensen vanuit de overheid en mensen vanuit de kerk. Ik ben blij met onze goede samenwerking. Ik wil jullie van harte feliciteren met deze mooie expositie. Ga vooral ook in de andere kerken kijken en laat je inspireren.  Een mooi pinksterfeest gewenst!

Naar een responsievere organisatie

Met grote en kleinere gemeenten uit het land hebben we een paar keer per jaar een zogenaamde ‘strategische’ casustafel. Afhankelijk van de door de gemeenten ingebrachte casuïstiek schuiven de deskundigen vanuit de betreffende ministeries aan. Op die manier proberen we de ‘leefwereld’ (zoals we die op plaatselijk niveau in de contacten met inwoners aantreffen) te verbinden met de ‘systeemwereld’, waar zowel het Rijk als de gemeenten een verantwoordelijheid in hebben.

In de afgelopen week waren we weer bij elkaar op onze inmiddels vaste locatie in het stadskantoor in Utrecht. Er stond een casus centraal, waarbij een huisvestingsprobleem aan de orde was. Een vader haalt zijn kinderen uit een eerdere relatie weg bij zijn ex-vrouw, die in een andere gemeente woont dan hij en die de opvoeding van de kinderen niet meer aankan. De kinderen trekken bij hem en zijn nieuwe partner in. Daarmee voorkomt de vader dat de kinderen in een jeugdzorginstelling moeten worden geplaatst. Maar, zijn twee kamerwoning is veel te klein voor zijn nu opeens grote gezin van zes personen. Dat levert veel spanningen op.

Op het eerste gezicht lijkt de casus niet zo ingewikkeld, want voor dit soort situaties hebben we onze urgentiecriteria. Mensen die volgens die criteria dringend (passender) huisvesting nodig hebben, krijgen voorrang op de wachtlijst. De criteria zijn helder. Dat is eerlijk, want er zijn veel schrijnende situaties en weinig passende sociale huurwoningen.

Nu kwam dit gezin volgens de urgentiecriteria echter niet in aanmerking voor een ruimere woning. Ook het toepassen van de hardheidsclausule door de wethouder wonen werd ambtelijk ontraden. Wat is in deze situatie de rol van de coördinerend wethouder sociaal domein? Dat was de vraag waarover we ons hebben gebogen. Niets doen (in de zin van dit gezin laten zitten waar het zit, in een veel te krappe woning) levert namelijk weer andere problemen op, bijvoorbeeld gedragsproblemen bij de kinderen, overlast bij de buren en alle daarmee verband houdende maatschappelijke kosten.

Collega’s brachten in, dat er een pilot wordt gedaan in het kader van de zogenaamde ‘citydeal’, waarin wordt bezien of we wellicht nog andere waarden zouden moeten verbinden aan de huidige urgentiecriteria, zoals betrokkenheid (deze vader nam immers zelf de verantwoordelijkheid voor zijn kinderen) en maatschappelijk rendement (niets doen leidt tot hoge kosten elders). Ik vind dat een interessante gedachte, die ook heel goed zou passen in de visie van onze uitvoeringsorganisatie, om breed en integraal te denken bij het oplossen van problemen van mensen. Maar tegelijkertijd vrees ik ook dat écht maatwerk willen leveren zich slecht verhoudt tot het opstellen van wéér nieuwe criteria, waar vervolgens onze professionals nou net in dat ene individuele geval opnieuw geen kant mee op kunnen.

Minder regels en meer ruimte voor professionals? Zit daar misschien de oplossing? Die vraag houdt me de laatste tijd erg bezig. Als we dat willen, dan moeten we mijns inziens meerdere vormen van professionaliteit gaan erkennen en waarderen. Het gaat niet alleen om technisch-instrumentele professionaliteit, zoals in deze casus het kennen en toepassen van de urgentiecriteria. Het gaat ook om normatieve professionaliteit. Daarmee bedoel ik het expliciet zoeken van een professional naar wat het leven van een ander tot een goed leven kan maken. En het gaat tenslotte ook om persoonlijke professionaliteit. Iedere professional brengt nu eenmaal altijd ook zichzelf mee.

In onze programmabegroting wordt de wens uitgesproken om in te zetten op het versterken van de responsiviteit van onze professionals. In het sociale domein betekent responsiviteit, dat professionals kunnen inschatten wat wérkelijk voor de ander van betekenis. Ik geloof dat dit de stap is, die we als gemeentelijke organisatie moeten gaan maken. En ja, als we een responsievere organisatie willen zijn, dan betekent dat mijns inziens toch echt dat er minder regels moeten komen en dat er meer ruimte moet worden gegeven aan onze professionals. Maar dan moeten we wel duidelijkheid geven over de waarden die daarbij van belang zijn. En dat is ook een politieke vraag.

In de afgelopen twee maanden heb ik zogenaamde ‘lunchgesprekken’ gevoerd met onze consulenten. Ik heb ze inmiddels bijna allemaal gesproken en dat was voor mij heel leerzaam. Ik ben onder de indruk van hun vakmanschap en hun professionaliteit, in alle drie hierboven genoemde opzichten. Maar ik ben ook geschrokken van de druk die wij als gemeentelijke organisatie op deze mensen leggen door onze focus op hun technisch-instrumentele professionaliteit, die ook getoetst wordt volgens onze eigen interne regels en werkprocessen. Wat doen we met het gegeven dat deze mensen in de dagelijkse praktijk ook nu al hun normatieve- en persoonlijke professionaliteit inzetten?

Natuurlijk is de eerste vraag die bovenstaande zal oproepen of dit niet tot grotere willekeur leidt. Ik ben daar eigenlijk niet zo bang voor. Ook op dit moment speelt de persoon van de professional en diens normatieve professionaliteit feitelijk ook al een rol, maar dit blijft nu heel impliciet. Ik vind dat we dit in onze organisatie bespreekbaar en transparant moeten maken, omdat ik denk dat onze consulenten daardoor veel meer ruimte krijgen om responsief te zijn. Dat vraagt wel om voortdurende reflectie op de werkvloer en we zullen dus ook moeten nadenken over (nieuwe) vormen die we daarvoor kiezen, zoals bijvoorbeeld intervisie, supervisie, casuïstiekbespreking, collegiale consultatie of werkbegeleiding.

Dit najaar gaan we met de uitkomsten van de lunchgesprekken aan de slag. Ik verheug me op de gesprekken hierover met mijn collega’s en met het management. En uiteindelijk verwacht ik dat dit ook thema’s zijn waar het in het debat in de Raad over zal moeten gaan.

 

Huizen en Europa

In de afgelopen week was ik met een delegatie van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) op werkbezoek in Brussel. Voor mij was dit voor het eerst dat ik als wethouder voor mijn werk in Brussel was. Ik vond het dan ook best spannend. In dit blog wil ik -zoals via Twitter ook beloofd- verslag doen van dit werkbezoek.

Sterk blijven en onze waarden hoog houden

Ruim een uur te vroeg kwam ik aan in het Thon hotel, waar een briefing zou plaatsvinden. Brussel bleek dichterbij dan ik dacht. In 2 uur en 10 minuten reed ik er zonder files naar toe. Bizar was, dat ik de parkeergarage onder het hotel inreed, langs een zee van bloemen. Hier bleek de uitgang te zijn van het metrostation Maalbeek, waar op 22 maart zoveel slachtoffers van de aanslag te betreuren waren. Zo dichtbij was dat dus. Heel confronterend!

IMG_1829

Ons eerste bezoek was aan Marianne Thyssen, EU commissaris Werk, Sociale Zaken, Vaardigheden en Arbeidsmobiliteit. Onze delegatieleider begon met het uitspreken van ons medeleven met Brussel, na de verschrikkelijke aanslagen. “We moeten sterk blijven en onze waarden hoog houden” was de reactie van mevrouw Thyssen.

Social triple A rating

Ik vond het betoog van Marianne Thyssen erg inspirerend. Zij begon met de mededeling dat Europa gaat voor een “social triple A rating”, een term die ik nog niet eerder had gehoord, maar dat klonk als een goed begin. Ze legde ons uit waar zij zoal mee bezig was om dit te realiseren, zoals de aanpak van jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid, toegankelijkheid van producten en diensten voor mensen met beperkingen, versterken van (digitale) vaardigheden van laag opgeleiden (waaronder ook vluchtelingen), inzichtelijk maken van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, gelijke behandeling van werknemers, vergroten van arbeidsmobiliteit, maar wel op basis van eerlijke, duidelijke en afdwingbare regels, veiligheid en gezondheid op het werk (o.a. werken met kankerverwekkende stoffen) en entameren van een breed debat over sociale principes in onze huidige systemen.

IMG_1832

Nederlands voorzitterschap

Tijdens het diner maakten we kennis met Pieter de Gooijer, Permanent vertegenwoordiger van Nederland bij de EU. Hij gaf ons een boeiend kijkje in de keuken van het EU voorzitterschap van Nederland. Ongelofelijk wat er in dat kader allemaal gebeurt. Alleen al in Amsterdam worden tijdens het Nederlands voorzitterschap 150 vergaderingen gehouden en bij de permanente vertegenwoordiging in Brussel zijn er in deze periode maar liefst 950 vergaderingen. Grote dossiers zijn het migratievraagstuk, het veiligheidsvraagstuk, de ontwikkeling van de economie, de groei van het aantal banen en het verdiepen van de markt (energie, kapitaal, innovatie).

Digitalisering

De tweede dag begon met een bezoek aan de ‘European Commission DG connect’ en een gesprek met Paul Timmers, Director Digital Society, Trust and Security

DG connect staat voor digitale commissie. Deze commissie houdt zich bezig met beveiliging van gegevens, uitwisseling van data etc. Voor mij was dit allemaal vrij technisch, maar er waren bestuurders van andere VNG commissies voor wie dit belangrijke speerpunten zijn en die hier relevante vragen over konden stellen. Kernvraag was toch wel hoe privacybescherming in Europees verband geregeld is en hoe dit door de ‘Nederlandse waakhonden’ wordt geïmplementeerd. Een gedifferentieerde benadering blijkt nodig, waarbij voortdurend een afweging van belangen moet plaatsvinden, zoals burgerbelangen (privacybescherming), belangen van bedrijven (ontwikkeling nieuwe producten) en publieke belangen (bijvoorbeeld publieke gezondheid).

De VNG delegatie vroeg aandacht voor de grote hoeveelheid regels en de verkokering, die integratie (bijvoorbeeld in het sociale domein) in de weg staat. De conclusie n.a.v. dit bezoek was, dat de digitale agenda de VNG goed aansluit op die van Europa.

IMG_1833

Europese samenwerking tussen gemeenten

Na dit gesprek maakten we kennis met Angelika Poth-Mögele, directeur beleid van het CEMR. Het CEMR is een organisatie die is opgericht door organisaties zoals de VNG, maar dan dus vanuit 41 landen. In totaal zijn er 150.000 gemeenten en regio’s via 60 organisaties lid van deze organisatie. Feitelijk vindt hier vooral een uitwisseling plaats van locale thema’s, zoals Vluchtelingen en integratie, locale financiën, gender gelijkheid, circulaire economie (afval), energiegebruik, klimaatverandering etc.

Ik miste in de opsomming van thema’s het sociale beleid. Kennelijk speelt dit op Europees niveau nauwelijks, volgens mevrouw Poth omdat er ook geen Europese regelgeving op dit terrein is. Ze zei hierover: “Als er belangstelling voor is, dan pakken we dit op”. Ik vond dat allemaal wel erg laks overkomen. Naar mijn idee zouden al die Europese gemeenten juist ook op dit punt veel actiever zaken kunnen oppakken en daarmee voor hun inwoners ook veel meer in Europa kunnen bereiken.

Rondleiding Europees parlement

Ons werkbezoek werd vervolgd met een rondleiding door het Europees Parlement door Renee Pieters Kaalmans, office manager van Europarlementariër Wim van de Camp. Een imposant gebouw, van maar liefst 400.000 m2. Je kunt er eigenlijk alleen niet slapen, maar verder is er echt alles, zoals bijvoorbeeld een supermarkt, een reisbureau, een sportschool, een bank etc.

IMG_1831

Er ontstond een discussie over de maandelijkse verhuizingen naar Straatsburg en terug. Dat kost 120 miljoen euro per jaar. De uitleg dat het stoppen met dit circus als beledigd zou worden ervaren door Frankrijk en Duitsland en dat Straatsburg symbool staat voor de vrede in Europa overtuigde mij niet. Dit soort geldverspilling maakt mijns inziens de kloof tussen Europa en haar burgers in ieder geval niet kleiner. Hoeveel Europeanen in armoedesituaties zouden we met dit bedrag niet kunnen helpen. Dit standpunt werd echter afgedaan met ‘Nederlands calvinisme’. Nou ja, mijn achtergrond verloochent zich kennelijk toch niet.

Huizen en Europa

Het werkbezoek eindigde met een lunch met Europarlementariër Wim van de Camp. Dat werd een open en dynamisch gesprek, waarin we vooral ook met elkaar zochten naar mogelijkheden om samenwerking tussen gemeenten en Europese instellingen effectiever te maken. De centrale boodschap van Wim van de Camp was: Doe het niet alleen! Gemeenten zijn nooit te klein voor een Europese actie. Maar doe die acties altijd binnen netwerken. Gebruik daarvoor ook vooral de VNG. Ik vroeg Wim van de Camp hoe ik nu in Huizen uitleg wat Europa doet voor gewone mensen.  “We horen bij elkaar” was zijn antwoord. Huizen ligt in Noord Holland. Noord Holland ligt en Nederland en Nederland ligt in Europa. We horen niet alleen bij elkaar vanwege de culturele component (we delen gelijke waarden), maar ook vanwege economische ontwikkeling. Maar liefst 50-70% van de Huizer bedrijven heeft Europese binding. We zijn ook gewoon te klein om het allemaal alleen te doen. Denk allen maar aan de vluchtelingenstroom, aan Frontex, aan externe bedreigingen voor onze economie en onze manier van leven, aan klimaatverandering etc.

IMG_1830

Reflectie

Ik vond het een inspirerend werkbezoek, dat uitstekend door het VNG bureau was voorbereid. Het heeft mijn kijk op samenwerking met Europa wel veranderd. Al die instituties, die enorme gebouwen, de vele mensen die daar werken, het komt bij mij allemaal nog steeds wat vervreemdend over. De afstand van Europese instellingen tot onze inwoners is enorm groot. Alleen contact op het niveau van de lidstaten is niet genoeg om die kloof te overbruggen. Europa heeft mijns inziens de gemeenten keihard nodig om meer voeling met de werkelijke problemen van mensen te krijgen. We hebben als gemeenten dan ook echt iets te bieden en ik was ook wel verrast door de bereidheid van iedereen die we hebben gesproken om iets van gemeenten te leren.

Voor veel van onze inwoners biedt Europa kansen. Globalisering leidt tot innovatie, tot economische groei, tot meer banen. Daar profiteren we van. Maar globalisering brengt ook verliezen met zich mee. Die verliezen treffen vaak de gewone mensen. Langdurig werklozen,  laag opgeleiden, vluchtelingen en statushouders, mensen in armoedesituaties, zij ervaren vaak helemaal niets van de toegevoegde waarde van Europa. Gemeenten moeten kansen van globalisering vooral benutten, maar daarbij ook letten op de mensen die achterblijven. Wij hebben als gemeenten juist voor deze mensen een zorgplicht. Wij hebben dan ook als gemeenten een grote verantwoordelijkheid om in Europa zichtbaar te maken wat er lokaal leeft. Daarvoor hoef ik zelf niet iedere week naar Brussel. Wij hebben onze eigen vereniging (de VNG) om dit te doen. En als ik nou iets geleerd heb van dit werkbezoek, dan is het wel dat we de VNG nog veel meer in positie moeten brengen om het lokale geluid in Brussel te laten horen.

 

Programma ‘Taal-Werk-Toekomst’ is gestart

In de afgelopen week was de start van het programma ‘Taal-Werk-Toekomst’ (TWT). Doel van dit programma is een versnelde integratie van statushouders (dat zijn mensen die na een asielprocedure een vergunning hebben gekregen om in Nederland te blijven), door hen vijf dagen per week intensief met de Nederlandse taal en cultuur bezig te laten zijn.

Zeventien enthousiaste deelnemers vanuit HBEL (Huizen, Blaricum, Eemnes, Laren) waren bij de ‘kick off’ aanwezig. Deze mensen gaan nu 5 dagen per week (iedereen met een eigen persoonlijke  aanpak) aan de slag met intensieve taallessen in combinatie met het aanleren van taal en vaardigheden op het werk. De groep werd rondgeleid door de werkbedrijven van Tomin in Hilversum. Ik zag alleen maar stralende gezichten. TWT2 TWT1

Na de rondleiding en een gezamenlijke lunch vertelden de deelnemers wat hun eerste indruk was van zowel het programma TWT als van Tomin als bedrijf waar zij hun werkstage zouden kunnen doen.

Één van de deelnemers, een jonge man,  vertelde dat hij in zijn geboorteland nooit een baan heeft gehad. Zijn droom is om in Nederland in een magazijn te kunnen werken. Door Taal-Werk-Toekomst mag hij nu een heftruckdiploma halen en in een magazijn werken. Hij had nooit verwacht dat hij deze kans zou krijgen en was hij was hier aandoenlijk blij mee.

Een andere man vertelde dat hij laborant was in een ziekenhuis in zijn geboorteland. “Dan is uw droom zeker om weer in een laboratorium te gaan werken?” Vroeg de directeur van Tomin. “Mijn hoop is dat ik in Nederland een baan krijg. Ik wil alles doen” was zijn oprechte antwoord.

Een andere deelnemer bekende dat hij weliswaar blij zou zijn met iedere baan, maar dat zijn droom was om weer in een garagebedrijf te kunnen werken, zoals hij dat in zijn geboorteland jarenlang had gedaan. “Kom mee!” zei de directeur van Tomin en hij nam de man resoluut mee de zaal uit. Tien minuten later kwamen ze samen weer binnen en de man grijsde van oor tot oor. “Ze hebben hier ook een garagebedrijf” vertelde hij enthousiast. De directeur van Tomin liet hem weten dat hij daar de komende week al kon beginnen op een stageplek.

 Zomaar een paar verhalen van mensen die in Huizen en in de BEL gemeenten zijn komen wonen. Het zijn allemaal mensen met talenten. En allemaal hebben zij hun dromen. Wat zou het mooi zijn als het ons lukt om al deze waardevolle mensen via het programma TWT aan een baan te helpen waarin zij hun talenten kunnen inzetten voor onze samenleving. Dat maakt niet alleen deze mensen sterker, maar dat zal naar ik hoop ook bijdragen aan een juiste beeldvorming over deze mensen, die na alles wat zij hebben meegemaakt in ons land een eerlijke kans verdienen op een zinvol bestaan. 

Eerst mensen, dan systemen!

De geschiedenis van gedwongen verhuizingen van oudere mensen blijft zich maar herhalen. Maar toch is er nu een verschil met een aantal jaren geleden. De zorginstellingen trekken nu bij mij aan de bel en dat vind ik fantastisch, want samen kunnen we voor onze inwoners meer dan alleen!

Deze week ontvingen wij een bericht over een ouder echtpaar, dat nu nog zelfstandig in een aanleunwoning in Huizen woont, maar van wie de gezondheidssituatie zo is verslechterd, dat zij naar een verpleeghuis moeten. Hun wens is om in Huizen te mogen blijven. Daar zijn zij gehecht en hebben zij hun netwerk. Daar horen zij thuis!

Dit is het menselijke verhaal. Nu komt het systeemverhaal en ik waarschuw u maar vast, het is heel technisch! Want zo hebben wij in ons land de zorg voor onze ouderen geregeld.

Meneer heeft een indicatie ZZP 5. Mevrouw heeft nog geen indicatie, omdat haar situatie tot kort geleden daar geen aanleiding voor gaf, maar dat is dus veranderd en er zal ook voor haar een indicatie moeten worden aangevraagd.

ZZP5 in een zelfstandige (aanleun)woning geeft recht op ca. € 840,- per week. In de praktijk heeft deze meneer echter 34 uur per week zorg nodig (door twee personen tegelijk). Hierdoor wordt momenteel bijna het dubbele aan zorg geleverd dan wat vergoed wordt. Na contact met het zorgkantoor kan de zorginstelling voor drie maanden een opslag krijgen (zo nodig max. te verlengen tot 6 maanden), zodat er voor ca. €1050,- zorg per week geleverd kan worden. Ondanks deze toeslag is er voor de zorginstelling dus nog steeds een tekort van ca. € 600,- per week. Dit blijft zo lang meneer niet intramuraal in een verpleeghuis woont. Formeel moet hij elke willekeurige vrijkomende plek in een verpleeghuis accepteren.

De zorginstelling heeft de gemeente gevraagd wat we kunnen doen om ervoor te zorgen dat het echtpaar bij elkaar kan blijven, conform de politieke wens dat Huizer inwoners, als zij dit willen, in Huizen kunnen blijven wonen als zij verpleeghuiszorg nodig hebben en dat echtparen op dezelfde locatie terecht kunnen. Normaal gesproken moet dit voor dit echtpaar binnen 3 á 5 maanden lukken.

Een zogenaamd VPT (volledig pakket thuis) is geen optie, omdat de vergoeding daarvoor nog lager ligt. Momenteel wordt nog onderzocht of de familie zelf financieel nog kan bijdragen om de overbruggingsperiode door te komen tot in ieder geval meneer in een verpleeghuis in Huizen terecht kan.  

Het lastige in deze casus is, dat conform de zorgbehoefte eigenlijk een indicatie voor de Wet Langdurige Zorg (WLZ) nodig is, in de vorm van VPT. Maar omdat een indicatie vanuit de WLZ minder uren PV (=Persoonlijke Verzorging) bevat dan de mogelijkheid vanuit de Zorgverzekeringswet en voor deze mensen veel persoonlijke verzorging nodig is, is men terughoudend met het aanvragen van een WLZ indicatie.

“Dit is nu weer typisch zo’n geval van de kronkel in de wet dat bij een lagere indicatie (nog geen WLZ) de voorliggende voorzieningen Wmo en wijkverpleging samen méér zorg opleveren dan met een WLZ-indicatie” verzuchtte een medewerker van de gemeente bij mij. Vooral omdat de uren persoonlijke verzorging vanuit de WLZ fors minder zijn dan via de ziektekostenverzekering. En dit terwijl de WLZ bedoeld is voor de kleine groep mensen die de meest intensieve (intramurale) zorg nodig heeft. De zorg die vergoed wordt voor deze mensen gedurende de wachttijd tot er plek is in een verpleeghuis vrij komt, is niet toereikend. Het is namelijk niet de zorg die ze nodig hebben. 

 Ik heb diep respect voor onze Huizer zorginstellingen, die de mensen voor wie zij zich verantwoordelijk voelen niet in de steek willen laten. Maar ik begrijp ook hun wanhoop, als ik weer met zo’n casus wordt geconfronteerd. Ga er maar aan staan!

Bij de gemeente Huizen gaat het om mensen en niet om systemen. Wij laten onze inwoners niet in de steek en óók de medewerkers van deze fantastische zorginstelling niet. Als dat niet anders kan, dan zullen we dus gaan voorfinancieren wat nodig is om deze mensen hun plek in de Huizer samenleving te blijven gunnen.

Maar we laten ons ook niet als een willoos schaap naar de slachtbank leiden. Zorgkosten horen niet thuis op het bord van de gemeente! Tijdens het landelijk casusoverleg is dit probleem ook op tafel gelegd bij de betrokken ministeries. Het formele antwoord is, dat er in de WLZ voldoende mogelijkheden zouden zijn voor maatwerkoplossingen. En dat gaan we de komende week dan ook maar eens goed uitzoeken. Wordt vervolgd!

 

Wederkerigheid als uitgangspunt

 U moet daarover gaan schrijven …

Een paar weken geleden hield ik een lezing over de veranderingen in de WMO voor de regionale kerken. Ik vertelde over ons ideaal van een inclusieve samenleving, waarin iedereen, ongeacht leeftijd, geslacht, of beperkingen, gewoon mag meedoen. Toen de vraag gesteld werd: “Wat kunnen wij als kerken voor kwetsbare mensen betekenen?” gaf ik als antwoord dat dit niet de juiste vraag was. “Draai het eens om. Wat kunnen kwetsbare mensen voor óns betekenen?” In de pauze kwam een mevrouw naar mij toe (ik weet haar naam niet meer) die in haar werkzame leven arts was geweest. Ze zei dat ze het heel erg vernieuwend vond wat ik zei, inspirerend ook. “We moeten echt anders naar mensen gaan kijken, maar daar zijn we in onze samenleving nog lang niet aan toe. Zeker niet in de zorg” en ze adviseerde mij: “U moet daarover gaan schrijven”.

Werkbezoek ‘Koffie om de hoek’

Intussen liep mijn agenda weer vol en dacht ik hier niet meer over na, totdat ik afgelopen week op werkbezoek was bij ‘Koffie om de hoek’ bij het wijkcentrum Meentamorfose aan de Landweg. En laat ik daar nou mensen ontmoeten die precies hetzelfde doen als waar ik de kerken toe heb opgeroepen, namelijk nadenken over wat kwetsbare mensen voor óns kunnen betekenen in plaats van andersom. Hier gebeurt dit dus gewoon! Simone Hinrichs, coördinator, vertelde mij hoe dat was ontstaan. Koffie om de hoek was oorspronkelijk bedoeld voor mensen met psychische problematiek en omdat men vreesde voor gedragsproblemen zaten daar permanent vier professionals bij. Toen er bezuinigd moest worden verdwenen die professionals en bleef Simone, als welzijnswerker, alleen met de groep achter. Zij nam zich voor om zelf niets te organiseren, maar het initiatief daartoe aan de mensen zelf over te laten. Er gebeurde drie weken lang helemaal niets. Professionals waarschuwden haar dat deze mensen zouden weglopen als ze niets voor hen zou gaan organiseren en dat weglopen gebeurde ook. Maar na verloop van tijd kwamen ze terug en begonnen ze voorzichtig aan steeds meer taken op zich te nemen. Niet ‘Wat kunnen wij voor kwetsbare mensen doen?’ maar ‘Wat kunnen kwetsbare mensen voor ons en voor elkaar betekenen?’ Dat is hier het leidend principe geweest.

Waardering en respect voor elkaar

Als ik nu zie waar dit toe heeft geleid, dan heb ik diep respect voor het inzicht en het geduld van Simone én voor de moed die alle betrokkenen hebben gehad om anders naar zichzelf te durven kijken. De mensen die ik tijdens mijn werkbezoek ontmoette hebben allemaal hun eigen verhaal. Ze kennen hun eigen beperkingen ook heel goed. Maar ze respecteren en waarderen elkaar en dat spreken ze ook naar elkaar uit. Daarmee helpen ze elkaar enorm. Ze helpen óók Simone met van alles, zonder dat hen daarom gevraagd is. Zo wordt er door hen dagelijks voor slechts 2,50 euro een gezonde maaltijd gekookt, soms voor wel 40 personen. Vrijwilligers eten ‘gratis’ mee en dat zijn er heel veel. Ze verbouwen verse groenten voor de maaltijden, houden het wijkcentrum schoon, doen klussen in en om het gebouw, coördineren een handwerkgroep, zijn gastheer of gastvrouw voor ouderen uit de wijk en ga zo maar door. En vanuit de veilige basis die Meentamorfose voor hen is gaan zij ook stapje voor stapje weer de samenleving in en nemen zij ook daar taken op zich.

Wederkerigheid

Ik denk dat wij met elkaar opnieuw moeten leren hoe belangrijk wederkerigheid in relatie tot anderen is. Mensen worden er niet gelukkig van als zij in omstandigheden terecht komen waarin zij alleen maar mogen ontvangen. Iedereen, hoe kwetsbaar ook, heeft altijd wel iets te geven. Soms moeten mensen van heel ver komen om dat weer te durven ontdekken. Maar als dat gebeurt, dan zie je deze mensen weer opbloeien. Dan worden ze een gewaardeerd lid van een samenleving die hen insluit en niet buitensluit. En zo wordt ons ideaal van de inclusieve samenleving zichtbaar in de praktijk. Wie dat niet gelooft moet maar eens gaan kijken in het wijkcentrum Meentamorfose.

En ja, aardige mevrouw die ik ontmoette tijdens de bijeenkomst met de kerken: dan wil ik er ook heel graag over schrijven!

Tafel casuïstiek

Het programma ‘gemeenten van de toekomst’, gecoördineerd door het ministerie van BZK, ondersteunt gemeenten bij de drie decentralisaties in het sociale domein. Eén van de projecten in dit programma is de zogenaamde ‘Tafel casuïstiek’. Het idee hiervoor ontstond toen vanuit de verschillende ministeries de vraag kwam, hoe zij -na decentralisatie van taken naar gemeenten- de zogenaamde ‘systeemverantwoordelijkheid van het rijk’ zouden moeten invullen. Vanuit mijn persoonlijke overtuiging moeten we in het sociale domein nooit denken vanuit systemen, maar altijd beginnen bij de problemen (en mogelijkheden) van de mensen waar het om gaat. Daarom heb ik graag ingestemd met het voorzitterschap van de ‘Tafel casuïstiek’.

Duidelijk is dat onze inwoners zichzelf niet in ‘hokjes’ laten indelen. Hen maakt het niet uit of oplossingen voor hun sociaal-maatschappelijke problemen nu vanuit de Participatiewet, de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Jeugdwet worden bereikt, als er maar een oplossing komt. Vanuit het perspectief van  onze inwoners is dus een integrale, levensbrede aanpak van groot belang.

Behalve de noodzaak om als gemeenten vooral zélf ook integraal te werken is er, vanuit onze inwoners bezien, ook een noodzaak om dat samen te doen met partijen die op andere domeinen werkzaam zijn. We hebben in dit land een behoorlijk complex systeem bedacht voor mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben. Er is -naast de bovengenoemde drie wetten waarvan de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering, ook nog een wet langdurige zorg (WLZ) waar het zorgkantoor over gaat, een zorgverzekeringswet, waarvan de uitvoering bij zorgverzekeraars ligt en zo kan ik op tal van aanpalende domeinen nog wel even doorgaan. Ieder wettelijk systeem en iedere uitvoeringsinstantie heeft een eigen dynamiek. De uitvoering is overal anders. De enige constante factor is de betreffende inwoner die met verschillende wettelijke systemen te maken krijgt. Mijn droom is dan ook, dat  de concrete situatie van die inwoner (in andere systemen heet hij of zij cliënt of patiënt) centraal komt te staan en dat alle betrokken organisaties en systemen daaraan dienend zijn.

Tijdens de tafel casuïstiek brengen wethouders situaties ter sprake, waar hun inwoners tegenaan lopen en die mogelijk te wijten zijn aan weeffouten in het systeem. De eerste Tafel Casuïstiek heeft inmiddels plaatsgevonden in Utrecht. Er waren wethouders aanwezig uit Utrecht, Apeldoorn, Almere, Venray, Geldrop Mierlo, Meppel en Westerveld en er was ambtelijke ondersteuning vanuit de ministeries die het dichtst betrokken waren bij de ingebrachte casuïstiek, namelijk vanuit VWS, BZK en de VNG. De bijeenkomst werd uitstekend begeleid door het bureau WagenaarHoes.

Twee concrete situaties kwamen aan de orde. In de eerste situatie (casus) ging het om een moeder die haar gehandicapte kind thuis wil blijven verzorgen, maar ertegenaan loopt dat er voor haar kind, gezien de aard van de problematiek, in de eigen regio geen passende mogelijkheden zijn voor respijtzorg, waardoor zij overbelast raakt, haar andere dochter psychische problemen krijgt en een (overigens ook veel duurdere) opname van het gehandicapte kind in een zorginstelling noodzakelijk wordt.

Uit het gesprek dat op deze casus volgde werden een paar zaken duidelijk. Zo blijkt dat niet altijd duidelijk is welk belang we nu eigenlijk centraal stellen. Gaat het om het belang van het kind of om het belang van de moeder? En hoe verhouden die belangen zich met het belang van het andere kind in het gezin? Ook werd bij de bespreking van deze casus heel duidelijk hoe belangrijk het is om écht breed te kijken. Zo werd na enig doorvragen aan de gemeente die de casus had ingebracht duidelijk dat de overbelasting van de moeder niet alleen een ‘zorgprobleem’ was, maar ook een volkshuisvestelijk probleem (geen passende woning) en een financieel probleem (schulden). Aan de orde kwam hier hoe belangrijk preventief en signalerend werken is. In deze casus had -bij veel eerdere signalering- overbelasting van het gezin mogelijk kunnen worden voorkomen door in een veel vroegere fase met de moeder over verschillende toekomstscenario’s te spreken en daarbij grenzen van wat nog wenselijk (en haalbaar) is af te tasten. We constateerden dat in deze casus niet zozeer sprake was van een ‘systeemfout’, maar dat er vooral leerpunten waren voor ons als gemeenten. Niet alles hoeft primair in de zorg te worden opgelost. Maar voor een bredere benadering hebben we wel gemeenteambtenaren nodig met de juiste competenties, kennis, repertoire en mindset.

Een tweede casus ging over een oude man, met de spierziekte ALS. Met hulp van de partner, de kinderen en de eigen sociale omgeving, aangevuld met huishoudelijke hulp en begeleiding, een woonunit en een tillift vanuit de gemeente en persoonlijke verzorging vanuit de zorgverzekeraar lukte het deze man om zelfstandig thuis te blijven wonen. Toen de zorginstelling een WLZ indicatie aanvroeg (en deze ook werd toegekend) bleek dat het aantal uren zorg dat binnen deze indicatie beschikbaar kwam fors lager was dan de uren die nodig waren om thuis te blijven wonen. Afzien van de WLZ beschikking was echter geen optie meer, want daar wilde de zorgverzekeraar (die dan voor de kosten van de persoonlijke verzorging zou blijven opdraaien) niet aan meewerken. Het moment van omslag naar een terminale situatie (reden voor intensieve thuiszorg) is bij ALS helaas moeilijk vast te stellen. De enige (formele) oplossing was dus opname in een verpleeghuis. Iets wat (macro-economisch gezien) helemaal niet goedkoper is en wat dit gezin nu juist zo graag had willen voorkomen.

Uit het gesprek over deze casus kwam naar voren dat het opmerkelijk is dat juist zorgaanbieders aandrongen op het aanvragen van een WLZ indicatie. Het was toch gewoon goed geregeld rond dit gezin totdat dit gebeurde? Dit wordt in meerdere gemeenten herkend. De WLZ geeft zorgaanbieders meer zekerheid dan de Wmo en dat geeft  dus niet altijd een juiste prikkel. Op zichzelf zou de WLZ hier wel passend zijn, maar uit deze casus blijkt dan wél een systeemfout. Natuurlijk willen we in de zorg grenzen aanbrengen, om de zorg voor iedereen beschikbaar en betaalbaar te houden. Maar -zoals blijkt uit deze casus-  zijn er ook effecten, die natuurlijk nooit de bedoeling van de wetgever geweest kunnen zijn.  Om die reden is aan het ministerie van VWS gevraagd om de mogelijkheid van een ‘hardheidsclausule’ in de WLZ te onderzoeken, waar gemeenten in dit soort uitzonderlijke situaties een beroep op zouden kunnen doen. Ook wordt onderzocht welke ruimte aan zorgkantoren kan worden gegeven om tijdelijk intensieve zorg in te zetten om de gezinssituatie in tact te laten blijven.

Ik ben erg enthousiast over deze aanpak en dat werd door mijn collega’s en de aanwezige ambtenaren gedeeld. Gewoon goed kijken naar wat er met inwoners gebeurt en vandaaruit het gesprek met het Rijk aangaan en samen zoeken naar concrete en werkbare oplossingen. Daar gaat het hier om. Een volgende ‘Tafel casuïstiek’ is al weer gepland. We willen dan proberen om casuïstiek te bespreken die voor nog grotere groepen mensen relevant is.  Wat ik geleerd heb is dat niet alles wat mis gaat komt door ‘systeemfouten’ of door fouten van anderen. We moeten helaas vaststellen dat onze inwoners ook last hebben van onze eigen gemeentelijke regels en soms ook aan het tekortschieten in een echte integrale benadering. We moeten dus zelf ook de bereidheid hebben om daar iets aan te doen. Soms hebben we echter andere organisaties (of de ministeries) nodig om systeemaanpassingen te doen, waarmee we tot écht duurzame oplossingen voor onze inwoners kunnen komen.

 

Toekomst langdurige zorg

Gisteren vond in Rotterdam een ontmoeting plaats tussen de wethouders en ambtelijk vertegenwoordigers van de 11 zogenaamde ‘proeftuingemeenten’ en staatssecretaris van Rijn. Thema was: ‘de toekomst van de langdurige zorg’. Drie van de 11 gemeenten hielden een korte presentatie. Rotterdam presenteerde de eigen ervaringen met de wijkteams. Leeuwarden vertelde over de ervaringen met het wijkgericht werken vanuit een ontschot budget. En namens onze regio presenteerde Hans Uneken onze ervaringen met vraaggestuurd werken, persoonsvolgende bekostiging en het digitaal leefplein.  Daarna volgde een open gesprek over de ervaringen vanuit de 11 ‘proeftuingemeenten’, waarbij zowel de successen als de leerpunten aan de orde kwamen.

Over het algemeen viel het mij op dat door de aanwezige gemeenten op alle niveau’s met veel drive wordt gewerkt aan een situatie waarin alle inwoners de zorg of ondersteuning die zij nodig hebben ook daadwerkelijk krijgen, passend bij hun persoonlijke omstandigheden. Daarbij wordt ook samen met inwoners gezocht naar oplossingen die voorheen niet denkbaar waren. Er is veel meer individueel maatwerk mogelijk dan voorheen. We zien nu ook al een verschuiving van zorg naar welzijn. We zien veel meer burgerinitiatieven. Er wordt op wijkniveau intensiever samengewerkt tussen gemeenten, huisartsen en andere professionals in de wijk. Kortom, in veel opzichten is de verschuiving van taken vanuit het Rijk naar gemeenten mijns inziens een hele goede keuze geweest en ik vind het prijzenswaardig dat staatssecretaris van Rijn de moed, de visie en de daadkracht heeft gehad om deze enorme omwenteling tot stand te brengen. Dat mag ook wel eens gezegd worden!

We constateerden met elkaar dat de decentralisaties tot nu toe eigenlijk redelijk vloeiend door de gemeenten konden worden uitgevoerd. Natuurlijk zijn er hier en daar knelpunten die moeten worden opgelost, maar die waren er onder het oude regime ook, zo niet vele malen meer. Voor de nabije toekomst werden nog wel een aantal zaken benoemd die nog verder moeten worden doorontwikkeld. Zo werd er gesproken over lastigheden in de samenwerking met zorgverzekeraars, zeker als financieringssystemen niet op elkaar aansluiten. Ook willen gemeenten nog ervaring opdoen met sociale wijkteams (die in iedere gemeente weer een andere naam hebben overigens) en zijn er wat de wijkaanpak betreft vele wegen die naar Rome zouden kunnen leiden. Ook het dilemma tussen enerzijds wijkgericht werken enerzijds en anderzijds de vrijheid van inwoners als het gaat om de keuze van (zorg)aanbieders kwam aan de orde, evenals de vraag hoe we wegblijven van bureaucratie en administratieve rompslomp en hoe we erin slagen om onze inwoners écht regie (terug) te geven. Kortom, in korte tijd kwamen tal van thema’s op tafel, waar de ‘proeftuingemeenten’ nog willen door ontwikkelen.

De wereld is veranderd. Er is minder geld voor langdurige zorg, er wordt een groter beroep gedaan op de kracht van de samenleving en er is ook meer bewustwording, dat mensen om gelukkig oud te worden meer nodig hebben dan alleen goede zorg. Gemeenten kunnen verbindingen leggen met welzijnswerk voor het versterken van het sociale netwerk van mensen, gemeenten kunnen mensen bijstaan bij het vinden van passend werk en gemeenten kunnen financiële problematiek helpen oplossen (zie ook mijn blog over eigen bijdragen op de website van de gemeente Huizen: http://www.huizen.nl/bestuur/wethouder-bakker-vertelt_41621/item/hoe-zit-het-met-de-eigen-bijdrage_6589.html). De toekomst van de langdurige zorg is mijns inziens dan ook absoluut niet somber, integendeel, ik zie heel veel kansen, mits we ons er voortdurend van bewust blijven dat we de inwoner centraal blijven stellen en niet verzanden in structuur- of systeemdiscussies. Wat dat betreft was de bijeenkomst van gisteren vanuit bestuurlijk oogpunt bezien veelbelovend, want die mening werd zowel door de wethouders als door de staatssecretaris gedeeld.

Nieuwbouw kinderboerderij

Het is voor mij een lang gekoesterde wens, die nu eindelijk in vervulling lijkt te gaan: nieuwbouw van onze kinderboerderij. Jaren geleden werd daar het gebouw ‘de Ruif’ geplaatst. Dat was destijds een enorme voortuitgang, maar nu is het gebouw wel erg gedateerd. Vandaag was ik er nog en zag ik met eigen ogen wat een schamele huisvesting de medewerkers en de vrijwilligers van de kinderboerderij momenteel hebben. Er is geen verwarming, wat vandaag niet zo erg was natuurlijk, maar als het buiten koud is, dan is het ook echt koud in ‘de Ruif’. Een vloer zit er niet in en ook de keuken, of wat daarvoor door moet gaan, is echt heel armoedig. Kantoorruimte is er niet en eigenlijk is er ook geen representatieve ruimte om gasten te ontvangen. Groepen kinderen zijn welkom in ‘de Ruif’, maar dan moet het weer dat wel toestaan. En dagbesteding voor bijvoorbeeld mensen met een beperking is er al helemaal niet mogelijk. Daarvoor voldoet ‘de Ruif’ beslist niet aan de voorwaarden die de Arbo wet (Arbeidsomstandighedenwet) stelt.

kinderboerderij

Binnenkort is dat verleden tijd. We gaan (als de gemeenteraad daar op 25 juni a.s. mee instemt), een nieuwe, volledig energie-neutrale accommodatie voor de kinderboerderij bouwen. En daar ben ik om meerdere redenen heel erg blij mee.

In de eerste plaats is dat vanwege de recreatieve functie van de kinderboerderij. Vandaag was het er behoorlijk druk vanwege de opening van de bijenschans door mijn collega Gerrit Pas. En dan is duidelijk zichtbaar hoe kinderen (en hun ouders) genieten van de dieren van de kinderboerderij. Dit is voor Huizen (én Blaricum) echt een prachtige recreatieve voorziening, waar ouders met hun jonge kinderen graag naartoe gaan.

In de tweede plaats is dat vanwege de educatieve functie van de kinderboerderij. Want laten we eerlijk zijn: daar waar onze generatie nog opgroeide tussen de dieren (bijna iedereen had thuis wel konijnen, duiven of kippen en er waren ook veel meer boerenbedrijven dan nu), zien kinderen nu nauwelijks nog dieren. Gevolg is dat kinderen soms echt geloven dat melk uit een pak komt en dat ze er geen idee van hebben dat daar een koe aan vooraf gegaan is. Kinderen leren daardoor ook niet meer hoe ze met dieren om moeten gaan, wat  heel veel dierenleed in de toekomst tot gevolg kan hebben. Ik vind de kinderboerderij echt een unieke plek om kinderen te leren over de manier waarop zij moeten omgaan met hun leefmilieu en met de dieren die met ons samen leven. Gerrit Pas deed het vandaag ook fantastisch bij de opening van de bijenschans, door voor de kinderen van scouting Flevo heel klein te maken wat zij daar zelf aan kunnen doen. De bijenstand kan bijvoorbeeld op peil blijven als we niet meer met gif spuiten tegen onkruid en als we plantjes poten waar bloemen uit groeien die goed zijn voor bijen. De gemeente geeft al het goede voorbeeld, maar in iedere tuin kan dit worden nageleefd. Waar leer je dit tegenwoordig nog?

Tenslotte krijgen mensen met een beperking dankzij de kinderboerderij straks ook mogelijkheden om gewoon aan de samenleving mee te doen. Met de stichting Philadelphia zijn hierover al afspraken gemaakt. Van de meer dan 40 cliënten van Philadelphia die in Huizen wonen kunnen tenminste acht mensen straks op de kinderboerderij een nuttige dagbesteding vinden, gewoon midden in de samenleving. Daarnaast hebben we ook afspraken gemaakt met Versa Welzijn om het concept ‘Tijd voor meedoen’ uit te breiden naar locaties buiten de wijkcentra, zoals onder meer naar de kinderboerderij. Bij de wijkcentra melden mensen zich vaak aan die niet vanzelfsprekend een plekje in de samenleving kunnen vinden. Zij krijgen hulp bij het vinden van een plek die echt bij hun talenten past en waar ze zelf ook echt blij van worden. Zo’n plek zou straks ook de kinderboerderij heel goed kunnen zijn. Een plek waar het goed toeven is, samen met kinderen en hun ouders of grootouders, met vriendelijke mensen die echt aandacht voor je hebben, in een mooie groene omgeving met heel veel prachtige dieren. Ik werd er vandaag zelf ook al weer heel blij van om daar te zijn.

Zodra het plan door de gemeenteraad is goedgekeurd gaan we met het bestuur van de Kinderboerderij aan de slag met de realisatie van de nieuwbouw. Bij een kinderboerderij moet altijd rekening gehouden worden met de komst van jonge dieren. Het voorjaar van 2016 is dus minder geschikt voor bouwaangelegenheden. Daarom is de verwachting dat de nieuwbouw van de kinderboerderij begin 2017 zal zijn afgerond. Mét passende (kantoor)ruimte voor de beheerders en de vrijwilligers, mét een fatsoenlijke keuken en koffie/thee/limonade uitgiftepunt, mét kleedruimtes en een douche voor de mensen die er een dagbesteding hebben en mét voldoende ruimte voor natuur- en milieueducatie.  Ik kan eigenlijk niet wachten!