Marjo Kooij verdient een lintje

In de afgelopen week werd ik compleet verrast met een Koninklijke Onderscheiding voor mijn vrijwilligerswerk. Het is heel mooi dat mensen dat hebben gezien en dat waarderen. Er zijn echter ook mensen die een opmerkelijke prestatie leveren, die bijna niemand ziet. Zo iemand is Marjo Kooij. Zij is een inwoner van Huizen die jarenlang als huishoudelijke hulp in de thuiszorg werkte, tot zij te horen kreeg dat zij ongeneeslijk ziek is. Marjo kon daarom haar baan in de zorg niet voortzetten. Ze heeft één missie waar ze zich naar eigen zeggen ‘tot het laatste moment’ voor wil blijven inzetten: opkomen  voor goede arbeidsvoorwaarden voor mensen die in de thuiszorg werken.  

In december 2017 nam Marjo Kooij contact met mij op. Ze wilde het hebben over de problemen die zij uit eigen ervaring in de thuiszorg heeft gesignaleerd. Marjo trok de stoute schoenen aan om bij mij haar verhaal te doen. “Voor anderen”, zo benadrukte zij, “want voor mijzelf helpt het niet meer”.

Marjo: “Als je een tijdelijk contract hebt en je wordt langdurig ziek, dan wordt dat contract gewoonweg niet verlengd. Ook als je een 0-uren contract hebt, terwijl je er al jarenlang iedere maand heel veel uren bij werkt, is er vanuit de ziektewet onvoldoende geld en moet je ergens anders een aanvullend inkomen aanvragen”. Marjo kreeg jarenlang, ondanks uitstekend functioneren, geen vast contract. Erger nog: soms moest ze een half jaar thuis gaan zitten, om vervolgens weer bij dezelfde cliënten aan het werk te kunnen in weer een tijdelijk contract. Marjo: “0-urencontracten mogen niet meer. Maar ik zie dat aanbieders contracten van 6 uur aanbieden en gewoon volgens het principe van een 0-urencontract werken. Medewerkers werken vaak structureel meer dan in hun contracten is afgesproken. Soms wel voor 20 uur in de week!” De contracten zijn volgens Marjo ook vaak te klein: “We moeten toe naar contracten waar mensen van kunnen leven. In de zorg hebben mensen vaak contracten van 26 – 28 uur per week. Ze moeten naast hun werk in de zorg een tweede baan nemen om rond te komen. Soms is een aanvullende bijstandsuitkering nodig. Dit kunnen we toch niet accepteren binnen een arbeidsmarkt met grote tekorten aan zorgmedewerkers?”

Na het gesprek met Marjo is er veel gebeurd. Ik heb samen met Saloua Chaara, verantwoordelijk programmamanager sociaal domein bij de regio Gooi en Vechtstreek, naar aanleiding van haar verhaal gesprekken gevoerd met de grootste thuiszorgaanbieders in onze regio en wij hebben dit ook aangekaart bij de FNV. Als regiogemeenten zetten we ons al langer in voor goede voorwaarden voor thuiszorgmedewerkers. We hebben als voorloper op dit gebied in 2009 al geregeld dat thuiszorgmedewerkers die in opdracht van gemeenten hulp bieden aan inwoners, fatsoenlijk worden betaald. Ook hebben we verplicht gesteld dat aanbieders de CAO- VVT naleven. Maar ondanks die afspraken kon wat Marjo is overkomen toch nog steeds gebeuren.  Samen met de nakoming van cao afspraken in algemene zin is nu afgesproken dat de FNV ook de door Marjo aangekaarte zaken- in nauwe samenwerking met de Regio Gooi en Vechtstreek- goed gaat bewaken, in ieder geval voor de thuiszorgorganisaties waar de gemeenten contracten mee hebben  gesloten.

Daarnaast hebben wij het thema van goede arbeidsvoorwaarden ook stevig op de agenda gezet bij de brancheorganisatie Utrechtzorg en de zorgaanbieders in de Gooi en Vechtstreek. Samen hebben wij een Regionale Actieplan Aanpak Tekorten opgesteld, waarin goede arbeidsvoorwaarden, goed werkgeverschap en ontwikkeling van zorgmedewerkers belangrijke speerpunten van de branche zijn.

Marjo heeft met haar persoonlijke actie een beweging ingezet die onomkeerbaar is. Zelf reageerde zij daar nuchter op: “de acties moeten zich voor de zorgmedewerkers nog bewijzen”.

Misschien was Marjo een dappere klokkenluider? Of gewoon iemand die onrecht niet kon verdragen? Hoe het ook zij, wat mij betreft verdient Marjo een lintje!

 

Naar een actief donorregistratiesysteem

Op 13 februari a.s. zal in de Eerste Kamer een hoofdelijke stemming plaatsvinden over een voorstel tot wijziging van het beslissysteem in de Wet op de orgaandonatie naar een actief donorregistratie (ADR) systeem. Binnen het CDA wordt hier verschillend wordt gedacht. Uit peilingen blijkt dat 61% van de CDA achterban voorstander is van een ADR systeem. Op het CDA Congres van 30 juni 2012 werd door de leden van het CDA een resolutie aangenomen vóór invoering van het ADR systeem.

Tot nu toe wordt de keuze van veel Nederlanders om hun beslissing over orgaandonatie niet te laten registreren vooral ingegeven door gemakzucht of door angst voor de dood en vrijwel nooit doordat zij bezwaren zouden hebben tegen orgaandonatie. Als die bezwaren er zijn (en ook dat is legitiem), dan kan dat ook geregistreerd worden. Het gaat erom dat maximale duidelijkheid ontstaat over de wens van de overledene m.b.t. orgaandonatie. Dat kan een duidelijk ‘ja’ of ‘nee’ zijn, of ‘ik laat dat aan mijn nabestaanden over’ of (en dat is de kern van het ADR systeem): ‘ik heb er geen bezwaar tegen’.

In de afgelopen weken is er binnen én buiten de Eerste Kamer stevig over dit onderwerp gediscussieerd. Ik ben persoonlijk een groot voorstander van het ADR systeem en daar ben ik ook vaak over aangesproken. Een paar kwesties komen daarbij steeds aan de orde.

Zelfbeschikkingsrecht en subsidiariteit

Het ADR doet een appèl op de verantwoordelijkheid van mensen om te kiezen en die keus te registreren. Wie geen donor wil zijn houdt alle gelegenheid om dit te registreren. Actieve donorregistratie is geheel in lijn met de bepalingen uit de Grondwet en de Europese Verdrag van de Rechten van de Mens. Beperkingen van grondrechten, zoals de onaantastbaarheid van het lichaam (artikel 11 van de Grondwet) zijn immers legitiem wanneer het gaat om een zwaarwegend legitiem doel, dat proportioneel en subsidiair is. De legitimiteit van dit doel, het verbeteren van de volksgezondheid, is onder andere door de Raad van State erkend. De meeste Europese Landen maken inmiddels gebruik van een opt-out systeem, waardoor Nederland beduidend  lagere aantallen orgaandonoren heeft ten opzichte van bijvoorbeeld  België, Frankrijk, Finland en Noorwegen. In deze landen, die door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens aan dezelfde grondrechten gehouden zijn, heeft het invoeren van een ADR-systeem niet tot inperking van grondrechten geleid. Overigens is de overheid  volgens art. 22 lid 1 van de Grondwet ook verplicht maatregelen te treffen ‘ter bevordering van de volksgezondheid’. Het vaak gehoorde misverstand dat de overheid straks zou gaan over wat er na overlijden met ons lichaam gebeurt is helemaal niet aan de orde. Het enige wat de overheid met deze wetswijziging doet is zorgen dat de keuze van iedereen geregistreerd staat, dus óók van de grote groep mensen die geen bezwaar heeft gemaakt tegen registratie. Van deze mensen wordt geen ja of nee geregistreerd, maar alleen het simpele feit dat ze geen bezwaar hebben aangetekend. Wie dat niet wil, moet alsnog een ja of nee registreren, of registreren dat men het aan de nabestaanden over laat. Die opties blijven gewoon mogelijk.

Positie van de nabestaanden

In de afgelopen week is veel gediscussieerd over de positie van de nabestaanden. Wat is hun rol bij mensen van wie geregistreerd staat dat zij geen bezwaar gemaakt hebben? De juridische discussie hierover laat ik graag aan de Eerste Kamer over. Vanuit de praktijk weet ik, dat artsen nooit zullen overgaan tot een donatieprocedure als nabestaanden hier ernstig bezwaar tegen hebben. Nog afgezien van het leed dat daarmee aan nabestaanden zou worden aangedaan (en wat geen enkele zorgprofessional voor zijn of haar rekening zou nemen) zou dit ook het draagvlak voor donatie schaden. Wat dat betreft heb ik veel vertrouwen in de professionaliteit van artsen en donatiefunctionarissen. Zij geven echter wel aan dat het behulpzaam is bij het voeren van gesprekken met nabestaanden dat hun geliefde geen bezwaar heeft laten registreren.

Proportionaliteit

Nieuwe ontwikkelingen in de transplantatiegeneeskunde, zoals ‘machine preservatie’ bieden kansen voor een oudere groep nierpatiënten, maar gaan het probleem voor de totale groep wachtenden niet oplossen, zeker niet als er onvoldoende donoren zijn. Een globale norm is dat wel 24.000 registraties nodig zijn voor één extra donor.

De beroepsgroep heeft een inspanning geleverd door een enorme toename van donatie bij leven te bevorderen, maar het netto resultaat is dat de afname van postmortale donaties wordt opgevangen door donaties bij leven. In absolute zin verandert dit dus weinig.

Alle mogelijke overige maatregelen zoals meer voorlichting, donorketens in ziekenhuizen, inzet donatiefunctionarissen, gesprekstechnieken bij artsen verbeteren, donorformulieren aanbieden bij gemeentelijke balies etc. etc. zijn al ingevoerd op basis van het Masterplan Orgaandonatie (2008). Deze maatregelen brachten wel iets verbetering en moeten ook zeker in stand worden gehouden, maar ook zij losten het probleem niet op en de heldere doelstelling die het kabinet formuleerde in het Masterplan, te weten een stijging van 25% naar minimaal 800 postmortale transplantaties in 2013, werd bij lange na niet gehaald. Over het jaar 2016 waren er bijvoorbeeld helaas maar 689 postmortale transplantaties. Vanuit het Masterplan Orgaandonatie 2008 ontbreekt nu alleen nog de essentiële systeemwijziging naar een actief donorregistratie-systeem.

 Positie wilsonbekwamen

Onze CDA fractie in de Tweede Kamer heeft terecht aandacht gevraagd voor de positie van kwetsbare groepen in onze samenleving, zoals wilsonbekwamen, maar ook laaggeletterden, mensen met verstandelijke beperkingen etc. Zij hebben te maken met vele ingrijpende wetten en met de complexiteit van regelingen, bijvoorbeeld bij het afsluiten van hun zorgverzekering of bij beslissingen over medische ingrepen en behandelingen. Zoals dat terecht is geconstateerd in het WRR rapport ‘Weten is nog geen doen’, zijn zij daarbij afhankelijk van hun omgeving en zorgvuldigheid van professionals en artsen. In het ADR-wetsvoorstel wordt een extra jaar uitgetrokken voor een publiekscampagne om iedereen goed, uitgebreid en volledig te informeren voorafgaand aan de invoering van ADR. Laaggeletterden en wilsonbekwamen kunnen zich ook altijd laten bijstaan door hun vertegenwoordigers. Voor deze groepen is overigens ook gratis en onafhankelijke cliëntondersteuning beschikbaar. De stichting Lezen en Schrijven, waar Marja van Bijsterveldt als voorzitter RvT bij betrokken is, heeft zich al bereid verklaard om laaggeletterden hierbij te ondersteunen. Vanzelfsprekend kunnen mensen altijd ook terugkomen op hun initiële besluit en wordt ook in het orgaandonatieteam na een overlijden altijd ook het gesprek gevoerd met nabestaanden.

Hersendood

Het thema ‘hersendood’ leidt in de discussie gemakkelijk tot misverstanden, die vaak ingegeven worden door angst en onbekendheid. De Nederlandse vereniging voor Neurologie (NVN) maakte heel duidelijk welke zorgvuldige procedures voor het vaststellen van hersendood in acht worden genomen, in reactie op alle onjuiste berichten die over dit thema op de Eerste Kamer werden afgevuurd en in social media worden verspreid.

Effecten van een ADR systeem

Er staan grote belangen voor vele mensen op het spel. Jaarlijks overlijden 150 mensen op de wachtlijst en worden 100 mensen van de wachtlijst gehaald omdat ze te ziek zijn geworden. En ondertussen loopt de wachtlijst voor een donororgaan de laatste 2 jaar weer op. Een geslaagde orgaandonatie heeft niet alleen effect op de kwaliteit van leven van de ontvangers, maar ook op dat van hun naasten. Ook de maatschappelijke effecten zijn groot. Velen kunnen weer participeren in een sociaal en arbeidzaam leven.

We kunnen niet op voorhand exact aangeven wat precies de effecten zullen zijn van het ADR systeem voor mensen die nu op de wachtlijst staat of die in de toekomst op de wachtlijst zullen staan, anders dan cijfers die we uit andere landen kennen. Maar we weten wel wat de effecten zullen zijn als we niet overgaan tot een ADR systeem. En die zijn voor de mensen die het betreft ronduit dramatisch!

Ik hoop dan ook van harte dat er in de Eerste Kamer een meerderheid wordt gevonden voor invoering van het ADR systeem.

 

Kunst in de kerk

Gisteren mocht ik de Kunst Pinkster Expositie openen in de Oosterlichtkerk. Ik had van tevoren voor mijn speech wat gedachten op papier gezet, maar niet echt een speech uitgeschreven. Na afloop vroeg de organisatie mij om de speech, die ik dus nu toch maar uitschrijf en (als beloofd aan de organisatie) aan mijn blog toevertrouw.

Geachte aanwezigen,

Wat fijn dat jullie met zoveel mensen hiernaar toe zijn gekomen. En wat ziet het er prachtig uit in de kerk. Zoveel kunst: schilderijen, beelden, foto’s, tekeningen, gedichten, wat een creativiteit!

Voor mij is het een beetje  vreemd om op deze plaats te staan. We kennen allemaal het principe van de scheiding tussen kerk en staat. Ik voel me er wat ongemakkelijk bij om als wethouder hier in de kerk te staan. Het thema van deze expositie is “Jij, ik … wij”. En zoals ik al werd aangekondigd: ik ben als wethouder verantwoordelijk voor het sociale domein, ofwel voor verbinding van mensen in onze lokale samenleving met anderen. Heel passend dus bij dit thema.

Van tevoren heb ik het fraai opgemaakte programmaboekje thuisbezorgd gekregen, waarin ik al een beetje heb kunnen zien hoeveel moois er de komende weken met deze expositie te beleven is, niet alleen in deze Oosterlichtkerk, maar ook in de Kruiskerk en in de Goede Herderkerk.  Alle werken hebben een relatie met het thema ‘verbondenheid’. Volgens de inleiding van dit boekje laten de werken zien hoe belangrijk verbinding is voor het welzijn en het samenleven van mensen. En welzijn en samenleven, daar heeft ook de gemeente een belangrijke verantwoordelijkheid in. In die zin ben ik hier wel op mijn plaats.

Maar als ik verder lees in de inleiding, dan zie ik dat het met het gekozen thema ook gaat over de verbondenheid met God. Daar past mij als wethouder bescheidenheid. We kennen in ons land de ‘scheiding tussen kerk en staat’ en dat principe moeten we koesteren. Eeuwen geleden was het heel gewoon dat de staat zich met de kerk bemoeide en dat de kerk zich met de staat bemoeide. Dat veranderde, onder andere door de Verlichting. Het beginsel ‘godsdienst is een privé zaak’ stamt uit die tijd, uit de liberale theorie. Marx vond dat niet ver genoeg gaan. Volgens het Marxisme moest de mens van de godsdienst bevrijd worden. Binnen het socialisme en de westerse democratieën ging men niet zover, maar kwam men tot de overtuiging dat godsdienst niet moest worden afgeschaft, maar dat er wel een scheiding moest plaatsvinden tussen godsdienst en politiek. De socialist Bernstein zag in godsdienst geen privézaak, maar een publieke aangelegenheid van grote betekenis. Hij vond de steun aan de godsdienst een cultuuropdracht voor het openbaar gezag. U zult begrijpen dat ik mij ook als CDA wethouder (niet voor niets werd ik zojuist ook zo aan u voorgesteld) wel prettig voel bij die opvatting. En uit het feit dat hier ook raadsleden van CDA en ChristenUnie aanwezig zijn maak ik op dat ik daarin niet alleen sta.

Onze samenleving kenmerkt zich door een grote pluraliteit van verschillende godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuigingen. Religieuze neutraliteit is dan ook voor de overheid van groot belang. In politiek opzicht horen geloofs- en levensovertuigingen tot de private levenssfeer van burgers. Maar wat mij betreft betekent dit niet dat geloofs- en levensovertuigingen ingeperkt moeten worden tot uitsluitend een zaak van het innerlijk. De overheid hoort ook ruimte te bieden aan sociale en institutionele ontplooiing ervan binnen de gemeenschappen waarin mensen leven.

Een bekende uitspraak van Jezus is: “Geef aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is“. Jezus kende dus ook al een scheiding tussen kerk en staat. Maar waar ligt precies de grens? Ik geloof niet in een ‘vadertje staat’ gedachte, waarbij de overheid vooral van bovenaf gezag uitoefent over haar onderdanen. In een democratie mag de levensovertuiging van verschillende groepen burgers in politiek beleid best tot zijn recht komen.

Terug naar het thema: Jij, ik … wij.

Ik las een tekst bij één van de kunstwerken van Nicole Dijkstra: “we maken een mooie  wereld”. Dat is wat ook zichtbaar wordt in alle kunst in deze expositie. Mensen die op de een of andere manier uitdrukking geven aan hun inspiratie om de wereld een beetje mooier te maken. Om mensen met elkaar te verbinden. Veelkleurige mensen, zoals Henny Lustig dat in een toelichting op haar schilderij beschrijft. Want we zijn allemaal anders, we zijn allemaal uniek. Ook Huizen is veranderd. Ik ben hier geboren en getogen. In mijn jeugd woonden hier zo’n 17.000 mensen. Het merendeel was lid van de Hervormde kerk. En bijna iedereen was blank. Inmiddels zijn er heel veel mensen van buitenaf bijgekomen. Ook recent weer heel veel mensen die gevlucht zijn, onder meer uit Syrië. Eén van de schilderijen (van Theresia Moosdorff) beeldt uit hoe zij als ‘goede buur’ betrokken was bij een Syrisch gezin dat in Huizen is komen wonen. Het thema ‘jij, ik … wij’ is een prachtig thema, dat al die facetten in zich heeft. Ik kwam hier zojuist de fotograaf Jan Wouda tegen, een ver familielid die ik al heel lang niet meer gezien heb. Over verbondenheid gesproken.

Maar dan die verbondenheid met God. Jezus zegt: “Mijn koninkrijk is niet van deze wereld“. Het gaat in de verbondenheid met God écht om een andere dimensie. Die verbondenheid is dan ook niet zo gemakkelijk in woorden uit te drukken. Maar jullie laten hier duidelijk zien dat die verbondenheid een bron van creativiteit en inspiratie is, juist ook voor de verbinding met anderen in het gewone, dagelijkse leven.

In de inleiding van het programmaboekje staat dat de Geest mensen gaven geeft. Het doet mij herinneren aan frase uit een voor mij bekend lied: “Want de Geest spreekt alle talen en doet ons elkaar verstaan”. Zo vinden we elkaar, mensen onderling hier in de kerk, mensen vanuit deze kerk met mensen in onze samenleving die niet bekend zijn met de kerk, maar ook mensen vanuit de overheid en mensen vanuit de kerk. Ik ben blij met onze goede samenwerking. Ik wil jullie van harte feliciteren met deze mooie expositie. Ga vooral ook in de andere kerken kijken en laat je inspireren.  Een mooi pinksterfeest gewenst!

Eenzaamheid in zorginstellingen

In de afgelopen week bezocht ik de kerstbijeenkomst van de KBO Huizen. Ik begreep dat deze afdeling van de Katholieke Ouderenbond inmiddels is samengegaan met Blaricum en Laren. Maar verder was er weinig veranderd ten opzichte van andere jaren. Voor mij is deze bijeenkomst inmiddels een traditie. Eerst een kerkdienst. Daarna koffie met gebak, gevolgd door een gezellige lunch. Ik vind het een eer dat ik er altijd bij aanwezig mag zijn. Na de kerkdienst schoof ik aan bij een groep ouderen die ik nog niet kende. Dat bleek te kloppen, want ze waren afkomstig uit Laren en Blaricum. Na mijn vraag: “Heeft u nog plannen voor de kerstdagen?” ontstonden boeiende gesprekken, waarbij mij ook een inkijkje werd gegund in het dagelijks leven van deze ouderen. Sommigen gingen met kerst naar de kinderen. Anderen organiseerden zelf iets met kinderen of vrienden. En er waren ook ouderen die geen plannen hadden.

We raakten in gesprek over de bezuinigingen in de zorg. Vooral de mensen die in een zorginstelling verbleven hadden het hier moeilijk mee. Het viel mij op dat er eigenlijk geen klachten waren over de zorg. Die was wel goed geregeld. Het ging veel meer om bezuinigingen op alles wat het leven nog een beetje leuk maakt. Een eitje bij het ontbijt of een toetje na het eten. Maar het ergste vond men wel de bezuinigingen op activiteiten. Voor het doen van eens spelletje moesten deze ouderen nu zelf 5 euro betalen. En dan laten ze het dus maar zitten.

Ik merk dat ik hierdoor geschokt ben. Het welzijn van ouderen zit hem nu juist ook in dit soort kleine dingen. Een eitje, een toetje, een spelletje. Wat kost dat nu helemaal? We hebben het dan echt niet over luxe voorzieningen. Dit soort bezuinigingen zouden toch niet nodig hoeven zijn?

Mijn voornemen voor 2017 is, om samen met mijn collega’s uit Blaricum, Eemnes en Laren eens uit te zoeken wat nu precies het probleem is als het gaat om welzijn van ouderen in zorginstellingen. Ik vind dat we met onze zorginstellingen het gesprek moeten aangaan, om te bezien hoe wij hen daarin kunnen helpen. Want de verantwoordelijkheid voor het welzijn van ouderen ligt niet alleen bij hen, maar is een zaak van de hele samenleving.

Ik ben er overigens ook van overtuigd dat we dit niet alleen hoeven doen. Onze vier gemeenten zoeken momenteel samen naar mogelijkheden tot het vergroten van de bekendheid van organisaties die ‘informele cliëntondersteuning’, bieden in Huizen, Blaricum, Eemnes en Laren. We hebben daarmee naar mijn idee echt goud in handen. Maar we moeten er dan wel met elkaar voor zorgen dat deze organisaties grotere bekendheid krijgen en laagdrempelig toegankelijk zijn.

Als ik zie hoe warm en hartelijk het kerstfeest van de KBO was en hoeveel mensen zich vrijwillig willen inzetten voor het welzijn van ouderen, ook in tal van andere organisaties in onze gemeenten, dan heb ik de overtuiging dat het mogelijk moet zijn om tot concrete oplossingen te komen om het welzijn van ouderen te vergroten en eenzaamheid onder ouderen, ook (en misschien wel vooral) in onze zorginstellingen, te lijf te gaan.

Ik wens u allen goede kerstdagen en een saamhorig 2017 toe!

Naar een responsievere organisatie

Met grote en kleinere gemeenten uit het land hebben we een paar keer per jaar een zogenaamde ‘strategische’ casustafel. Afhankelijk van de door de gemeenten ingebrachte casuïstiek schuiven de deskundigen vanuit de betreffende ministeries aan. Op die manier proberen we de ‘leefwereld’ (zoals we die op plaatselijk niveau in de contacten met inwoners aantreffen) te verbinden met de ‘systeemwereld’, waar zowel het Rijk als de gemeenten een verantwoordelijheid in hebben.

In de afgelopen week waren we weer bij elkaar op onze inmiddels vaste locatie in het stadskantoor in Utrecht. Er stond een casus centraal, waarbij een huisvestingsprobleem aan de orde was. Een vader haalt zijn kinderen uit een eerdere relatie weg bij zijn ex-vrouw, die in een andere gemeente woont dan hij en die de opvoeding van de kinderen niet meer aankan. De kinderen trekken bij hem en zijn nieuwe partner in. Daarmee voorkomt de vader dat de kinderen in een jeugdzorginstelling moeten worden geplaatst. Maar, zijn twee kamerwoning is veel te klein voor zijn nu opeens grote gezin van zes personen. Dat levert veel spanningen op.

Op het eerste gezicht lijkt de casus niet zo ingewikkeld, want voor dit soort situaties hebben we onze urgentiecriteria. Mensen die volgens die criteria dringend (passender) huisvesting nodig hebben, krijgen voorrang op de wachtlijst. De criteria zijn helder. Dat is eerlijk, want er zijn veel schrijnende situaties en weinig passende sociale huurwoningen.

Nu kwam dit gezin volgens de urgentiecriteria echter niet in aanmerking voor een ruimere woning. Ook het toepassen van de hardheidsclausule door de wethouder wonen werd ambtelijk ontraden. Wat is in deze situatie de rol van de coördinerend wethouder sociaal domein? Dat was de vraag waarover we ons hebben gebogen. Niets doen (in de zin van dit gezin laten zitten waar het zit, in een veel te krappe woning) levert namelijk weer andere problemen op, bijvoorbeeld gedragsproblemen bij de kinderen, overlast bij de buren en alle daarmee verband houdende maatschappelijke kosten.

Collega’s brachten in, dat er een pilot wordt gedaan in het kader van de zogenaamde ‘citydeal’, waarin wordt bezien of we wellicht nog andere waarden zouden moeten verbinden aan de huidige urgentiecriteria, zoals betrokkenheid (deze vader nam immers zelf de verantwoordelijkheid voor zijn kinderen) en maatschappelijk rendement (niets doen leidt tot hoge kosten elders). Ik vind dat een interessante gedachte, die ook heel goed zou passen in de visie van onze uitvoeringsorganisatie, om breed en integraal te denken bij het oplossen van problemen van mensen. Maar tegelijkertijd vrees ik ook dat écht maatwerk willen leveren zich slecht verhoudt tot het opstellen van wéér nieuwe criteria, waar vervolgens onze professionals nou net in dat ene individuele geval opnieuw geen kant mee op kunnen.

Minder regels en meer ruimte voor professionals? Zit daar misschien de oplossing? Die vraag houdt me de laatste tijd erg bezig. Als we dat willen, dan moeten we mijns inziens meerdere vormen van professionaliteit gaan erkennen en waarderen. Het gaat niet alleen om technisch-instrumentele professionaliteit, zoals in deze casus het kennen en toepassen van de urgentiecriteria. Het gaat ook om normatieve professionaliteit. Daarmee bedoel ik het expliciet zoeken van een professional naar wat het leven van een ander tot een goed leven kan maken. En het gaat tenslotte ook om persoonlijke professionaliteit. Iedere professional brengt nu eenmaal altijd ook zichzelf mee.

In onze programmabegroting wordt de wens uitgesproken om in te zetten op het versterken van de responsiviteit van onze professionals. In het sociale domein betekent responsiviteit, dat professionals kunnen inschatten wat wérkelijk voor de ander van betekenis. Ik geloof dat dit de stap is, die we als gemeentelijke organisatie moeten gaan maken. En ja, als we een responsievere organisatie willen zijn, dan betekent dat mijns inziens toch echt dat er minder regels moeten komen en dat er meer ruimte moet worden gegeven aan onze professionals. Maar dan moeten we wel duidelijkheid geven over de waarden die daarbij van belang zijn. En dat is ook een politieke vraag.

In de afgelopen twee maanden heb ik zogenaamde ‘lunchgesprekken’ gevoerd met onze consulenten. Ik heb ze inmiddels bijna allemaal gesproken en dat was voor mij heel leerzaam. Ik ben onder de indruk van hun vakmanschap en hun professionaliteit, in alle drie hierboven genoemde opzichten. Maar ik ben ook geschrokken van de druk die wij als gemeentelijke organisatie op deze mensen leggen door onze focus op hun technisch-instrumentele professionaliteit, die ook getoetst wordt volgens onze eigen interne regels en werkprocessen. Wat doen we met het gegeven dat deze mensen in de dagelijkse praktijk ook nu al hun normatieve- en persoonlijke professionaliteit inzetten?

Natuurlijk is de eerste vraag die bovenstaande zal oproepen of dit niet tot grotere willekeur leidt. Ik ben daar eigenlijk niet zo bang voor. Ook op dit moment speelt de persoon van de professional en diens normatieve professionaliteit feitelijk ook al een rol, maar dit blijft nu heel impliciet. Ik vind dat we dit in onze organisatie bespreekbaar en transparant moeten maken, omdat ik denk dat onze consulenten daardoor veel meer ruimte krijgen om responsief te zijn. Dat vraagt wel om voortdurende reflectie op de werkvloer en we zullen dus ook moeten nadenken over (nieuwe) vormen die we daarvoor kiezen, zoals bijvoorbeeld intervisie, supervisie, casuïstiekbespreking, collegiale consultatie of werkbegeleiding.

Dit najaar gaan we met de uitkomsten van de lunchgesprekken aan de slag. Ik verheug me op de gesprekken hierover met mijn collega’s en met het management. En uiteindelijk verwacht ik dat dit ook thema’s zijn waar het in het debat in de Raad over zal moeten gaan.

 

Servitas Huizen helpt mensen in nood écht!

Al weer ruim een jaar geleden vluchtten twee zwagers weg uit de oorlog in Syrië. Ze kwamen terecht in Nederland. Na een lange en gevaarlijke reis belandden zij in verschillende asielzoekerscentra door het hele land. Ze kregen vervolgens allebei een verblijfsvergunning. De ene man kwam in Huizen terecht. De andere man in Hollands Kroon. Beiden werkten daarna aan gezinshereniging. De man in Huizen kon medio vorig jaar zijn vrouw en twee jonge kinderen veilig laten overkomen. De man uit Hollands Kroon werd herenigd met zijn vrouw, die korte tijd later zwanger raakte van hun eerste kind.

In Huizen werd het gezin begeleid door vrijwilligers van de stichting Vluchtelingenwerk en bovendien kregen zij een ‘buddygezin’ via ‘Goede buren’, een project vanuit de samenwerkende kerken in Huizen. Daardoor raakten zij snel ingeburgerd in de Huizer samenleving. Beiden gingen in Huizen vrijwilligerswerk doen, de vrouw leerde fietsen, het oudste kind ging naar school en met elkaar kregen zij al snel een grote kennissenkring van zowel Syrische mensen als Huizer ingezetenen van Nederlandse afkomst.

Hoe anders ging het met het stel uit Hollands Kroon. Zij kwamen terecht in een kleine leefgemeenschap (Winkel), waar geen enkel contact vanuit de Nederlandse bevolking werd gelegd en ook verder geen Syrische mensen kwamen wonen. Het stel vereenzaamde met de dag. Zij hadden niemand, behalve elkaar en hun dagen werden gevuld met het op de bank voor de TV hangen. Hun familie uit Huizen kon niet regelmatig op bezoek komen, want met het openbaar vervoer was dat al snel drie uur reizen. Lastig met kleine kinderen, maar ook veel te duur. En omgekeerd lukte het ook de zwangere vrouw niet meer om de lange reistijd te overbruggen en was ook voor dit echtpaar het reisbudget niet toereikend.

Het buddygezin probeerde beide families te helpen, door bij de gemeente een verzoek in te dienen tot verhuizing van het stel uit Hollands Kroon naar Huizen, zodat zij tenminste in de buurt van hun enige familie in Nederland zouden kunnen wonen. Voor de gemeente Huizen zou het immers geen verschil maken of zij ‘nieuwe’ statushouders zouden moeten huisvesten of dat zij deze mensen zouden opnemen vanuit Hollands Kroon? In Hollands Kroon zou dan weer ruimte komen voor andere statushouders, die geen familie in Huizen hebben.

De realiteit bleek echter veel complexer. Een ambtenaar van de gemeente Huizen verzuchtte eens: “Het is gemakkelijker om 100 Syriërs uit een asielzoekerscentrum naar Huizen te laten komen dan één Syrisch echtpaar vanuit Hollands Kroon”.

Twee gemeentelijke sociale diensten, twee woningbouwcorporaties en het COA moesten instemmen met deze verhuizing en er moest van alles voor worden geregeld. Van het begin af aan werkte de gemeente Huizen hier echter actief aan mee en die steun kwam er vervolgens ook van alle andere betrokken partijen.

Deze week kwam het echtpaar naar Huizen. Al met al duurde het sinds het indienen van het verzoek ruim 4 maanden voor de verhuizing mogelijk werd. De vrouw was intussen al ruim 8 maanden zwanger.

In ons land is het zo geregeld, dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun verhuizing. De overheid bemoeit zich hier in principe niet mee. Een uitdaging, want op maandag 4 juli om 13.00 uur kreeg het echtpaar de sleutel van de woning in Huizen en op dinsdag 5 juli moest het echtpaar de woning in Hollands Kroon schoon en leeg opleveren. Een bijna onmogelijke opgave, voor mensen die zelf geen geldig rijbewijs hebben en dus geen boedelbak of iets dergelijks kunnen huren.

In zo’n nijpende situatie wordt duidelijk hoe belangrijk het is dat er in Huizen mensen en organisaties zijn die zich het lot van hun medemensen aantrekken. Zo’n organisatie is de stichting Servitas. Na één telefoontje van het buddygezin naar de stichting Servitas hadden zij slechts enkele dagen de tijd om hun eigen planning om te gooien om dit gezin te helpen. En dat deden ze!

Op dinsdag 5 juli in de namiddag ging een vrachtwagen van de stichting Servitas naar Hollands Kroon (1 ½ uur rijden) en werd de hele inboedel van het echtpaar ingeladen en verhuisd naar de nieuwe locatie in Huizen.

Via het buddygezin en de familie van het echtpaar waren voldoende (Syrische én Nederlandse) vrijwilligers geregeld om in één dag tijd de nieuwe woning op te knappen en om bij de verhuizing te assisteren. De Stichting Servitas zette geheel belangeloos een vrachtwagen met chauffeur en bijrijder in.

Daar bleef het niet bij. De hoogzwangere vrouw bleek (behalve een kinderwagen) nog helemaal niets voor de baby in huis te hebben. Het echtpaar had daar het geld niet voor, maar miste ook de contacten.

De stichting Servitas had nog een babybedje staan en bood dat spontaan aan het echtpaar aan. Via het project ‘Goede buren’ wordt de Kids kledingbank ingeschakeld voor babykleertjes en er is een startpakket voor een baby aangevraagd (en inmiddels ook verkregen!) bij de stichting Babyspullen in Alkmaar.

Soms zijn situaties van mensen afwijkend van wat gebruikelijk is. Dan is het heel bijzonder als Gemeenten en Woningbouwcorporaties de handen in een slaan voor een maatwerkoplossing. De gemeente Huizen en de gemeente Hollands Kroon, maar ook beide woningbouwcorporaties (de Alliantie en de Wooncompagnie) maakten die oplossing in deze bijzondere situatie mogelijk.

Maar de overheid en de woningbouwcorporaties kunnen nu eenmaal niet alles regelen. Daarvoor is een samenleving nodig die -als dat aan de orde is- om mensen heen wil staan, met praktische hulp en ondersteuning. In Huizen mogen we trots zijn op al die vrijwilligers die als het erop aan komt de handen uit de mouwen willen steken. Maar vooral de stichting Servitas verdient hier een heel groot compliment. Zonder hen was het nooit gelukt. Servitas helpt mensen in nood écht!

Huizen en Europa

In de afgelopen week was ik met een delegatie van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) op werkbezoek in Brussel. Voor mij was dit voor het eerst dat ik als wethouder voor mijn werk in Brussel was. Ik vond het dan ook best spannend. In dit blog wil ik -zoals via Twitter ook beloofd- verslag doen van dit werkbezoek.

Sterk blijven en onze waarden hoog houden

Ruim een uur te vroeg kwam ik aan in het Thon hotel, waar een briefing zou plaatsvinden. Brussel bleek dichterbij dan ik dacht. In 2 uur en 10 minuten reed ik er zonder files naar toe. Bizar was, dat ik de parkeergarage onder het hotel inreed, langs een zee van bloemen. Hier bleek de uitgang te zijn van het metrostation Maalbeek, waar op 22 maart zoveel slachtoffers van de aanslag te betreuren waren. Zo dichtbij was dat dus. Heel confronterend!

IMG_1829

Ons eerste bezoek was aan Marianne Thyssen, EU commissaris Werk, Sociale Zaken, Vaardigheden en Arbeidsmobiliteit. Onze delegatieleider begon met het uitspreken van ons medeleven met Brussel, na de verschrikkelijke aanslagen. “We moeten sterk blijven en onze waarden hoog houden” was de reactie van mevrouw Thyssen.

Social triple A rating

Ik vond het betoog van Marianne Thyssen erg inspirerend. Zij begon met de mededeling dat Europa gaat voor een “social triple A rating”, een term die ik nog niet eerder had gehoord, maar dat klonk als een goed begin. Ze legde ons uit waar zij zoal mee bezig was om dit te realiseren, zoals de aanpak van jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid, toegankelijkheid van producten en diensten voor mensen met beperkingen, versterken van (digitale) vaardigheden van laag opgeleiden (waaronder ook vluchtelingen), inzichtelijk maken van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, gelijke behandeling van werknemers, vergroten van arbeidsmobiliteit, maar wel op basis van eerlijke, duidelijke en afdwingbare regels, veiligheid en gezondheid op het werk (o.a. werken met kankerverwekkende stoffen) en entameren van een breed debat over sociale principes in onze huidige systemen.

IMG_1832

Nederlands voorzitterschap

Tijdens het diner maakten we kennis met Pieter de Gooijer, Permanent vertegenwoordiger van Nederland bij de EU. Hij gaf ons een boeiend kijkje in de keuken van het EU voorzitterschap van Nederland. Ongelofelijk wat er in dat kader allemaal gebeurt. Alleen al in Amsterdam worden tijdens het Nederlands voorzitterschap 150 vergaderingen gehouden en bij de permanente vertegenwoordiging in Brussel zijn er in deze periode maar liefst 950 vergaderingen. Grote dossiers zijn het migratievraagstuk, het veiligheidsvraagstuk, de ontwikkeling van de economie, de groei van het aantal banen en het verdiepen van de markt (energie, kapitaal, innovatie).

Digitalisering

De tweede dag begon met een bezoek aan de ‘European Commission DG connect’ en een gesprek met Paul Timmers, Director Digital Society, Trust and Security

DG connect staat voor digitale commissie. Deze commissie houdt zich bezig met beveiliging van gegevens, uitwisseling van data etc. Voor mij was dit allemaal vrij technisch, maar er waren bestuurders van andere VNG commissies voor wie dit belangrijke speerpunten zijn en die hier relevante vragen over konden stellen. Kernvraag was toch wel hoe privacybescherming in Europees verband geregeld is en hoe dit door de ‘Nederlandse waakhonden’ wordt geïmplementeerd. Een gedifferentieerde benadering blijkt nodig, waarbij voortdurend een afweging van belangen moet plaatsvinden, zoals burgerbelangen (privacybescherming), belangen van bedrijven (ontwikkeling nieuwe producten) en publieke belangen (bijvoorbeeld publieke gezondheid).

De VNG delegatie vroeg aandacht voor de grote hoeveelheid regels en de verkokering, die integratie (bijvoorbeeld in het sociale domein) in de weg staat. De conclusie n.a.v. dit bezoek was, dat de digitale agenda de VNG goed aansluit op die van Europa.

IMG_1833

Europese samenwerking tussen gemeenten

Na dit gesprek maakten we kennis met Angelika Poth-Mögele, directeur beleid van het CEMR. Het CEMR is een organisatie die is opgericht door organisaties zoals de VNG, maar dan dus vanuit 41 landen. In totaal zijn er 150.000 gemeenten en regio’s via 60 organisaties lid van deze organisatie. Feitelijk vindt hier vooral een uitwisseling plaats van locale thema’s, zoals Vluchtelingen en integratie, locale financiën, gender gelijkheid, circulaire economie (afval), energiegebruik, klimaatverandering etc.

Ik miste in de opsomming van thema’s het sociale beleid. Kennelijk speelt dit op Europees niveau nauwelijks, volgens mevrouw Poth omdat er ook geen Europese regelgeving op dit terrein is. Ze zei hierover: “Als er belangstelling voor is, dan pakken we dit op”. Ik vond dat allemaal wel erg laks overkomen. Naar mijn idee zouden al die Europese gemeenten juist ook op dit punt veel actiever zaken kunnen oppakken en daarmee voor hun inwoners ook veel meer in Europa kunnen bereiken.

Rondleiding Europees parlement

Ons werkbezoek werd vervolgd met een rondleiding door het Europees Parlement door Renee Pieters Kaalmans, office manager van Europarlementariër Wim van de Camp. Een imposant gebouw, van maar liefst 400.000 m2. Je kunt er eigenlijk alleen niet slapen, maar verder is er echt alles, zoals bijvoorbeeld een supermarkt, een reisbureau, een sportschool, een bank etc.

IMG_1831

Er ontstond een discussie over de maandelijkse verhuizingen naar Straatsburg en terug. Dat kost 120 miljoen euro per jaar. De uitleg dat het stoppen met dit circus als beledigd zou worden ervaren door Frankrijk en Duitsland en dat Straatsburg symbool staat voor de vrede in Europa overtuigde mij niet. Dit soort geldverspilling maakt mijns inziens de kloof tussen Europa en haar burgers in ieder geval niet kleiner. Hoeveel Europeanen in armoedesituaties zouden we met dit bedrag niet kunnen helpen. Dit standpunt werd echter afgedaan met ‘Nederlands calvinisme’. Nou ja, mijn achtergrond verloochent zich kennelijk toch niet.

Huizen en Europa

Het werkbezoek eindigde met een lunch met Europarlementariër Wim van de Camp. Dat werd een open en dynamisch gesprek, waarin we vooral ook met elkaar zochten naar mogelijkheden om samenwerking tussen gemeenten en Europese instellingen effectiever te maken. De centrale boodschap van Wim van de Camp was: Doe het niet alleen! Gemeenten zijn nooit te klein voor een Europese actie. Maar doe die acties altijd binnen netwerken. Gebruik daarvoor ook vooral de VNG. Ik vroeg Wim van de Camp hoe ik nu in Huizen uitleg wat Europa doet voor gewone mensen.  “We horen bij elkaar” was zijn antwoord. Huizen ligt in Noord Holland. Noord Holland ligt en Nederland en Nederland ligt in Europa. We horen niet alleen bij elkaar vanwege de culturele component (we delen gelijke waarden), maar ook vanwege economische ontwikkeling. Maar liefst 50-70% van de Huizer bedrijven heeft Europese binding. We zijn ook gewoon te klein om het allemaal alleen te doen. Denk allen maar aan de vluchtelingenstroom, aan Frontex, aan externe bedreigingen voor onze economie en onze manier van leven, aan klimaatverandering etc.

IMG_1830

Reflectie

Ik vond het een inspirerend werkbezoek, dat uitstekend door het VNG bureau was voorbereid. Het heeft mijn kijk op samenwerking met Europa wel veranderd. Al die instituties, die enorme gebouwen, de vele mensen die daar werken, het komt bij mij allemaal nog steeds wat vervreemdend over. De afstand van Europese instellingen tot onze inwoners is enorm groot. Alleen contact op het niveau van de lidstaten is niet genoeg om die kloof te overbruggen. Europa heeft mijns inziens de gemeenten keihard nodig om meer voeling met de werkelijke problemen van mensen te krijgen. We hebben als gemeenten dan ook echt iets te bieden en ik was ook wel verrast door de bereidheid van iedereen die we hebben gesproken om iets van gemeenten te leren.

Voor veel van onze inwoners biedt Europa kansen. Globalisering leidt tot innovatie, tot economische groei, tot meer banen. Daar profiteren we van. Maar globalisering brengt ook verliezen met zich mee. Die verliezen treffen vaak de gewone mensen. Langdurig werklozen,  laag opgeleiden, vluchtelingen en statushouders, mensen in armoedesituaties, zij ervaren vaak helemaal niets van de toegevoegde waarde van Europa. Gemeenten moeten kansen van globalisering vooral benutten, maar daarbij ook letten op de mensen die achterblijven. Wij hebben als gemeenten juist voor deze mensen een zorgplicht. Wij hebben dan ook als gemeenten een grote verantwoordelijkheid om in Europa zichtbaar te maken wat er lokaal leeft. Daarvoor hoef ik zelf niet iedere week naar Brussel. Wij hebben onze eigen vereniging (de VNG) om dit te doen. En als ik nou iets geleerd heb van dit werkbezoek, dan is het wel dat we de VNG nog veel meer in positie moeten brengen om het lokale geluid in Brussel te laten horen.

 

Programma ‘Taal-Werk-Toekomst’ is gestart

In de afgelopen week was de start van het programma ‘Taal-Werk-Toekomst’ (TWT). Doel van dit programma is een versnelde integratie van statushouders (dat zijn mensen die na een asielprocedure een vergunning hebben gekregen om in Nederland te blijven), door hen vijf dagen per week intensief met de Nederlandse taal en cultuur bezig te laten zijn.

Zeventien enthousiaste deelnemers vanuit HBEL (Huizen, Blaricum, Eemnes, Laren) waren bij de ‘kick off’ aanwezig. Deze mensen gaan nu 5 dagen per week (iedereen met een eigen persoonlijke  aanpak) aan de slag met intensieve taallessen in combinatie met het aanleren van taal en vaardigheden op het werk. De groep werd rondgeleid door de werkbedrijven van Tomin in Hilversum. Ik zag alleen maar stralende gezichten. TWT2 TWT1

Na de rondleiding en een gezamenlijke lunch vertelden de deelnemers wat hun eerste indruk was van zowel het programma TWT als van Tomin als bedrijf waar zij hun werkstage zouden kunnen doen.

Één van de deelnemers, een jonge man,  vertelde dat hij in zijn geboorteland nooit een baan heeft gehad. Zijn droom is om in Nederland in een magazijn te kunnen werken. Door Taal-Werk-Toekomst mag hij nu een heftruckdiploma halen en in een magazijn werken. Hij had nooit verwacht dat hij deze kans zou krijgen en was hij was hier aandoenlijk blij mee.

Een andere man vertelde dat hij laborant was in een ziekenhuis in zijn geboorteland. “Dan is uw droom zeker om weer in een laboratorium te gaan werken?” Vroeg de directeur van Tomin. “Mijn hoop is dat ik in Nederland een baan krijg. Ik wil alles doen” was zijn oprechte antwoord.

Een andere deelnemer bekende dat hij weliswaar blij zou zijn met iedere baan, maar dat zijn droom was om weer in een garagebedrijf te kunnen werken, zoals hij dat in zijn geboorteland jarenlang had gedaan. “Kom mee!” zei de directeur van Tomin en hij nam de man resoluut mee de zaal uit. Tien minuten later kwamen ze samen weer binnen en de man grijsde van oor tot oor. “Ze hebben hier ook een garagebedrijf” vertelde hij enthousiast. De directeur van Tomin liet hem weten dat hij daar de komende week al kon beginnen op een stageplek.

 Zomaar een paar verhalen van mensen die in Huizen en in de BEL gemeenten zijn komen wonen. Het zijn allemaal mensen met talenten. En allemaal hebben zij hun dromen. Wat zou het mooi zijn als het ons lukt om al deze waardevolle mensen via het programma TWT aan een baan te helpen waarin zij hun talenten kunnen inzetten voor onze samenleving. Dat maakt niet alleen deze mensen sterker, maar dat zal naar ik hoop ook bijdragen aan een juiste beeldvorming over deze mensen, die na alles wat zij hebben meegemaakt in ons land een eerlijke kans verdienen op een zinvol bestaan. 

Happy end

Wordt vervolgd … zo eindigde ik mijn blog op 23 januari over het oudere echtpaar dat gedwongen uit elkaar zou moeten en waarvan één van de partners zelfs buiten Huizen een verpleeghuisplaats zou moeten accepteren.

We hebben dit niet laten gebeuren. De gemiddelde wachttijd op een verpleeghuisplaats in de Huizer zorginstelling, waar het paar tot dusver in een aanleunwoning woonde, bedraagt 1 tot 5 maanden. Wij zijn voor de overgangsperiode als gemeente financieel gaan bijspringen. Daarvoor zijn budgetten voor mantelzorgondersteuning en voor dagbesteding ingezet. De samenwerking met de zorginstelling is heel goed verlopen.

In de afgelopen week kwam een plekje voor hen vrij. Heel toevallig zelfs op een echtparenkamer, want die zijn schaars. Happy end dus voor deze mensen.

Ik heb, zodra ik het bericht kreeg dat het probleem was opgelost, mijn eigen mensen gecomplimenteerd. Hoe vaak leeft er in de buitenwereld niet een beeld van ‘ambtenaren’ dat totaal niet past bij de werkelijkheid. Zowel de betrokken beleidsmedewerker als de consulent, die samen intensief met dit dossier zijn bezig geweest, hebben laten zien dat het hen om mensen gaat, niet om regels en procedures. Zij zijn creatief geweest in het zoeken naar oplossingen en zij zijn vasthoudend geweest om dit te bereiken. Dit soort ambtenaren, daar hebben onze inwoners iets aan. En die hebben we dus bij de gemeente Huizen. Dat mag ook wel eens gezegd!

Intussen staat het probleem dat hier aan de orde was en dat voortvloeit uit de Wet Langdurige Zorg (WLZ) geagendeerd op zowel onze samenwerkingsagenda met Achmea als (via het landelijk casusoverleg) bij staatssecretaris van Rijn. Dat heeft zijn eigen tijdsduur, maar we laten dat niet los. Intussen ben ik blij dat we dit echtpaar daar niet van afhankelijk hebben gemaakt.